ECLI:NL:XX:1979:AC3090 (Marckx vs. België)

Marckx vs. België, EHRM 13 juni 1979
(ECLI:NL:XX:1979:AC3090)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Het is discriminatoir om onderscheid te maken tussen een wettig en een natuurlijk kind en tussen een gehuwde en een ongehuwde moeder.

Rechtsregel

De regels uit het Belgisch familierecht ten aanzien van erkenning van kinderen door een ongehuwde moeder zijn in strijd met artikel 8 en 14 van het EVRM. Verder heeft het natuurlijk kind net zoveel recht als het wettig kind om in een familierechtelijke betrekking te staan met de moeder en de overige gezinsleden en levert een onderscheid hiertussen schending van artikel 8 en 14 van het EVRM op. Tenslotte zijn de bepalingen in het Belgische erfrecht niet in strijd met artikel 8 en 14 van het EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol, maar het onderscheid wat deze bepalingen opleveren ten aanzien van natuurlijke en wettelijke kinderen en gehuwde en ongehuwde moeders wel.

Inhoud arrest

Paula Marckx, een ongehuwde moeder, moet volgens de Belgische wetgeving haar dochter Alexandra erkennen om familierechtelijke betrekkingen te laten ontstaan. Door die erkenning ontstaat geen familierechtelijke betrekking met de familieleden van de moeder. Hierdoor wordt volgens Alexandra Marckx ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen kinderen die wel en die niet in een familierechtelijke betrekking staan met een ouder.

Paula en Alexandra stappen naar het EHRM en stellen dat de bepalingen in het Belgische recht in strijd zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het recht op eerbiediging van het gezinsleven en discriminatie inhouden in strijd met artikel 14 van het EVRM, tussen natuurlijke en wettelijke kinderen en tussen ongehuwde en gehuwde moeders. Tenslotte is volgens hen artikel 1 van het eerste Protocol geschonden, het recht op eigendom, omdat de ongehuwde moeder niet kan beschikken over de bezittingen ten gunste van haar kind.

Het EHRM overweegt dat artikel 8 van het EVRM zowel geldt voor het gezinsleven van een natuurlijk gezin als voor het gezinsleven van een wettig gezin. De Staat moet er voor zorgen dat families een normaal gezinsleven kunnen leiden en mag niet discrimineren op grond van geboorte.

Met betrekking tot Paula overweegt het EHRM dat Paula Alexandra moet erkennen omdat de Belgische wet haar moederschap niet vanaf de geboorte automatisch erkent omdat ze ongehuwd is. Dit heeft nadelige gevolgen voor het erfrecht, want als Paula haar dochter erkent, is ze beperkt in het nalaten van bezittingen aan haar. Als zij die mogelijkheid wil behouden, dan moet ze haar dochter niet erkennen. Dit dilemma is volgens het EHRM niet in overeenstemming met artikel 8, de eerbiediging van het gezinsleven. Ten aanzien van Alexandra komt het EVRM tot dezelfde conclusie omdat zij tot de erkenning wettelijk gezien geen moeder had.

Volgens het EHRM kan de Belgische regel die vestiging van moederschap onder meer van vrijwillige erkenning afhankelijk stelt niet worden gerechtvaardigd. Het natuurlijk kind heeft evenveel belang dan het wettig kind op deze band met de moeder. Dit onderscheid heeft dan ook geen objectieve en redelijke rechtvaardiging en levert voor zowel Paula als Alexandra een schending op van artikel 8 en 14 van het EVRM.

Voorts overweegt het EHRM dat het niet opnemen van het kind in de familie van de moeder en het slechts vestigen van een familieband tussen de moeder en het kind het gezinsleven belemmert (waartoe ook de relatie met onder meer de grootouders behoort). Hiervoor bestaat geen objectieve en redelijke rechtvaardiging. Het feit dat de rust in een familie verstoort wordt als een natuurlijk kind gelijke rechten krijgt als de wettelijke kinderen, mag geen reden zijn om het natuurlijk kind zijn rechten te ontnemen. Daarom bestaat voor zowel Paula als Alexandra een schending van artikel 8 zowel afzonderlijk als in samenhang met artikel 14 van het EVRM.

Ten aanzien van het erfrecht overweegt het EHRM als volgt. Erfenissen en schenkingen zijn verbonden met het gezinsleven. Artikel 8 van het EVRM bepaalt niet dat het kind recht heeft op een erfenis van zijn ouders of andere familieleden. De beperkingen in het Belgisch recht zijn op zichzelf dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Het ontstane onderscheid tussen wettelijke en natuurlijke kinderen heeft alleen geen objectieve en redelijke rechtvaardiging. Alexandra is daarom het slachtoffer van schending van artikel 8 en 14, vanwege de beperking om goederen van haar moeder te krijgen, als het feit dat zij van haar familie niets kan krijgen.

Ten aanzien van Paula overweegt het EHRM dat artikel 8 haar geen vrijheid geeft om haar goederen aan haar dochter te schenken of erven geeft. Het onderscheid tussen gehuwde en ongehuwde moeders maakt wel inbreuk op artikel 8 en 14 van het EVRM, omdat ook hiervoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Artikel 1 van het Eerste Protocol garandeert het recht op eigendom, maar de wetgever is bevoegd om in het algemeen belang regelingen te treffen voor het eigendom bij overlijden en schenkingen. Het Belgisch recht hierover maakt dus geen inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol. Het onderscheid wat dit oplevert tussen gehuwde en ongehuwde moeders levert wel een schending op van artikel 1 van het Eerste Protocol, in combinatie met artikel 14 van het EVRM, omdat hiervoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.