Raad van State, 20 december 2023, Rechtenstudent niet eens met 4,7 voor tentamen strafrecht
(ECLI:NL:RVS:2023:4783)
Essentie
In deze uitspraak wordt beoordeeld of de examencommissie tot de beoordeling van het cijfer van de student heeft kunnen komen.
Rechtsregel
De examencommissie heeft de student medegedeeld dat hij voor zijn tentamen een 4,7 heeft behaald voor het vak materieel strafrecht. Tegen deze beoordeling heeft de student administratief beroep ingesteld. Hij voert aan dat het tentamen een onacceptabele moeilijkheidsgraad had.
Inhoud uitspraak
De student heeft op 14 november 2022 het tentamen materieel strafrecht afgelegd. Op 7 december 2022 heeft de commissie voor examens hem bericht dat hij voor dat tentamen een 4 heeft behaald. Dit cijfer is later bijgesteld naar een 4,7. De student heeft tegen deze beoordeling administratief beroep ingesteld.
Ingevolge art. 8:4 lid 3 Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. De afdeling kan dus slechts onderzoeken of het college terecht de vaststelling van het cijfer in stand heeft gelaten voor zover bij de beoordeling is voldaan aan de relevante wetgeving (de Awb, Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of enige andere wet in formele zin).
De student voert aan dat hij het tentamen onvoldoende heeft kunnen inzien. De student heeft echter uitgebreid kunnen reageren op de tentamenvragen, zijn antwoorden en de beoordeling hiervan. Dat hij de inzage niet onmiddellijk heeft kunnen doen, maakt niet dat hij daardoor in zijn belangen is geschaad. Verder voert de student aan dat hij niet de in art. 7.61 WHW poging tot minnelijke schikking heeft kunnen doen. Op 4 mei 2023 heeft echter een langdurig telefoongesprek plaatsgevonden tussen de student, de examinator en de voorzitter van de examenkamer. Dit telefoongesprek was een poging tot minnelijke schikking. Dat er niks is bereikt met het telefoongesprek doet daaraan niet af. De termijn uit art. 7.61 WHW was weliswaar verlopen, maar deze termijn was niet fataal. Daarom is er dus wel voldaan aan het doen van een poging tot minnelijke schikking.
De student betoogt ook nog dat het tentamen een slagingspercentage van 59% had. Volgens hem was dit ongebruikelijk laag en was het tentamen dus onacceptabel moeilijk. Het slagingspercentage is echter niet ongebruikelijk laag en dit betoog slaagt dus ook niet. De student voert ook nog aan dat de toetsmatrijs is veranderd nadat hij zich voor de cursus strafrecht had ingeschreven. De wijziging heeft inderdaad plaatsgevonden, maar ruim voordat het tentamen plaatsvond. De toets was ook gewijzigd wat betreft de hoeveelheid vragen. Dit leidt er echter niet toe dat de toets onacceptabel moeilijk zou zijn geworden. Dit betoog slaagt ook niet. Als laatste voert de student nog aan dat de beschikbare oefententamens afweken van de tentamenvragen en dat zijn antwoorden zijn getoetst aan een stappenplan dat hem niet bekend was. Beide betogen slagen niet. De afdeling verklaart het beroep dus ongegrond.