ECLI:NL:RVS:2022:58 (Bij verschillende wederpartijen niet direct sprake van verschillende rechtsbelangen)

Raad van State, 12 januari 2022, Bij verschillende wederpartijen niet direct sprake van verschillende rechtsbelangen
(ECLI:NL:RVS:2022:58)

Essentie

Appellant is een rechtsbijstandverlener die voor zijn cliënt werkzaamheden heeft verricht jegens twee verschillende wederpartijen. Voor deze werkzaamheden kan de rechtsbijstandverlener een toevoeging voor vergoeding aanvragen bij de raad voor rechtsbijstand. Hierbij is vereist dat het rechtsbelang bij deze werkzaamheden niet hetzelfde is als dat van een eerder toegekende toevoeging. De vraag die uit dit arrest voortvloeit is of er bij verschillende wederpartijen ook direct sprake is van verschillende rechtsbelangen.

Rechtsregel

In deze hogerberoepszaak gaat het om de vraag of de rechtsbijstandverlener een toevoeging toegekend mag krijgen voor de verschillende werkzaamheden, nu sprake is van twee verschillende wederpartijen. Dat sprake is van twee verschillende wederpartijen, hoeft niet in de weg te staan aan de conclusie dat sprake is van één rechtsbelang. De twee wederpartijen hadden namelijk hetzelfde rechtsbelang. Hierdoor kan met één toevoeging worden volstaan.

Inhoud uitspraak

Appellant neemt deel aan het High Trust-programma van de raad voor rechtsbijstand. Dit programma houdt in dat de beoordeling of een zaak toevoegingswaardig is niet meer bij de raad, maar nu bij de rechtsbijstandverlener zelf ligt, voorafgaande aan het indienen van de aanvraag. Deze toevoegingen worden vervolgens steekproefsgewijs door de raad beoordeeld.

De raad heeft bij onderscheiden besluiten van 19 januari 2017 twee toevoegingen aan appellant verleend. De eerste toevoeging is verleend voor een vordering tot toegang tot de huurwoning van de cliënt, die gedwongen is ontruimd. De tweede toevoeging is verleend voor een vordering tot afgifte van de persoonlijke eigendommen van de cliënt na die gedwongen ontruiming, en een vordering tot betaling van de verhuiskosten en opslagkosten. Na een steekproefcontrole heeft de raad bij besluit van 8 januari 2019 de tweede toegekende toevoeging ingetrokken, met als argument dat de werkzaamheden die voor deze tweede toevoeging verricht waren, hetzelfde rechtsbelang dienden als dat van de andere toegekende toevoeging.

In hoger beroep betoogt appellant dat er geen sprake is geweest van één rechtsbelang. Er was namelijk sprake van twee verschillende wederpartijen. De eerste partij was de verhuurder, de tweede de verhuizer. Appellant stelt dat het geschil met de verhuizer om een onrechtmatige daad ging (door de cliënt niet bij zijn eigendommen te laten), en dus niets te maken had met de contractuele huurrelatie tussen de verhuurder en de cliënt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het geschil van de verhuizer een andere grondslag heeft dan die van de verhuurder, maar dat het rechtsbelang nog steeds hetzelfde is. In beide gevallen staat de gedwongen ontruiming centraal. Daarnaast had de cliënt ook rechtstreeks de verhuurder aan kunnen spreken op de toegang tot zijn eigendommen, aangezien de verhuizer in opdracht van de verhuurder werkte. Het hoger beroep wordt daarom ongegrond verklaard.