ECLI:NL:RBROT:2022:5402 (Wedertewerkstelling)

Rechtbank Rotterdam, 4 juli 2022, wedertewerkstelling na niet voldoende aannemelijk maken dat arbeidsplaats moet vervallen
(ECLI:NL:RBROT:2022:5402)

Door Shanice Uwaguoba

Essentie

Een werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de business unit manager wegens bedrijfseconomische redenen. Deze functie zou immers de organisatiestructuur te veel aantasten. Volgens de kantonrechter heeft de werkgever voorgaande echter niet voldoende aannemelijk gemaakt, waardoor de business unit manager zijn functie mag blijven uitoefenen.

Rechtsregel

Indien een werkgever zich beroept op het vervallen van de functie van een werknemer wegens bedrijfseconomische redenen, dan dient de werkgever voldoende aannemelijk te maken dat met het bestaan van deze functie sprake is van een bedreiging voor het bestaan van het bedrijf.

Inhoud

De werknemer is sinds mei 2021 in dienst van de werkgever als business unit manager. Op 28 december 2021 heeft de werkgever toestemming aan het UWV gevraagd om de arbeidsovereenkomst met de werknemer op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Het UWV heeft deze toestemming geweigerd. In deze procedure verzoekt de werkgever om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van bedrijfseconomische redenen. Er zou immers geen draagvlak zijn voor de functie van business unit manager. Deze functie is volgens de werkgever vervallen. De werknemer is echter van mening dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen en verzoekt (primair) om te worden toegelaten tot de bedongen werkzaamheden.

De rechtbank stelt dat een arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. De redelijke grond waarop de werkgever zich beroept is het noodzakelijkerwijs vervallen van de arbeidsplaats van de werknemer als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering. De kantonrechter is echter van mening dat de werkgever voorgaande onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

De functie van business unit manager was nieuw bij de werkgever. De werkgever heeft deze functie in het leven geroepen om de organisatie verder te professionaliseren. Bij het vervallen van de functie gaf de werkgever aan dat er meer behoefte was aan een productieleider, teamleider of meewerkend voorman die dichter bij het personeel op de werkvloer staat. Volgens de werkgever heeft de invoering van de functie er echter voor gezorgd dat de organisatiestructuur binnen het bedrijf is veranderd. De werknemer voert aan dat het enige wezenlijke verschil heeft plaatsgevonden op papier, maar dat dit niet tot een groot verschil heeft geleid op de werkvloer zelf. De rechtbank sluit zich daarbij aan.

Bij de werkgever is ook een algemeen directeur werkzaam die tevens aandeelhouder is van het overkoepelende bedrijf waar de werkgever onderdeel van uitmaakt. Volgens de werknemer is feitelijk het enige verschil dat hij de positie van de algemeen directeur heeft ingenomen. De rechtbank stelt, na het lezen van de functieomschrijvingen van business unit manager en algemeen directeur, dat dit het geval zou kunnen zijn.  Na 1 mei 2021 zou daarom sprake zijn geweest van ‘twee kapteins op één schip’. Dit is echter een risico die de werkgever heeft genomen door het invoeren van de functie van business unit manager. Dit zou opgelost kunnen worden door de algemeen directeur minder zichtbaar te maken op de werkvloer. Het is volgens de kantonrechter in ieder geval geen reden om de functie van business unit manager te laten vervallen.

Verder is de stelling van de werkgever nog relevant dat door de invoering van de functie de besluitvorming langer duurt. De werknemer is immers geen aandeelhouder en de algemeen directeur wel. Volgens de kantonrechter zou dit echter geen verschil in de tijdsduur van de besluitvorming moeten opleveren. Er is immers nog een divisiedirecteur in het spel die boven de algemeen directeur en de business unit manager staat. Zowel voor als na 1 mei 2021 liep de besluitvorming van de algemeen directeur en business unit manager langs de divisiedirecteur. De werkgever heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de functie van business unit manager een negatieve invloed heeft op de effectiviteit van de bedrijfsvoering.

Daarnaast is gebleken dat de onrust bij de werknemers van de werkgever meer ziet op de toekomstige omschakeling naar machinebouw en de communicatie daarover. Met het laten vervallen van de functie van business unit manager is dit toekomstplan nog niet van de baan.

De kantonrechter wijst er tevens nog op dat de werkgever een zekere mate van vrijheid heeft om de organisatie zo in te richten dat het bestaan van de organisatie op de lange termijn verzekerd is. De kantonrechter moet daarom met een zekere mate van terughoudendheid oordelen. In dit geval is er echter geen sprake van enige mate van bedreiging van het bestaan van de werkgever. Tevens is niet aannemelijk gemaakt dat de toekomst van het bedrijf er anders uit zal zien door het blijven bestaan van de functie van business unit manager.

Gelet op voorgaande heeft de kantonrechter het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Derhalve blijft de arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaan. De werkgever moet de werknemer weer toelaten tot zijn werkzaamheden.