ECLI:NL:RBROT:2022:5836 (Substantiële concurrentie)

Rechtbank Rotterdam, 13 juli 2022, Overdrager voert concurrentie met rechtsopvolger
(ECLI:NL:RBROT:2022:5836)

Door Shanice Uwaguoba

Essentie

De vraag die in deze zaak centraal staat is of er sprake is van concurrentie tussen de verkoper van een delicatessezaak en de koper. De verkoper is immers cateringsactiviteiten blijven verrichten in hetzelfde gebied waar de delicatessezaak gelegen is, waardoor de koper verlies heeft geleden. Partijen hebben in de door hun gesloten overeenkomsten geen concurrentiebeding opgenomen. De rechtbank oordeelt echter dat dergelijke concurrentie in strijd is met de strekking van de overeenkomst.

Rechtsregel

De rechtbank stelt in deze zaak dat een overeenkomst waarbij een handelsonderneming wordt overgedragen, zich in de regel ertegen verzet dat een overdrager concurreert met zijn rechtsopvolger in de directe omgeving van de overgedragen onderneming. De plaatselijke bekendheid van de overdrager speelt in dit geval een belangrijke rol of een dergelijke gedraging binnen de grenzen valt. Tot het overdragen behoort immers ook de mogelijkheid om nieuwe transacties aan te gaan met bestaande relaties. Dat er geen concurrentiebeding in de overeenkomst is opgenomen betekent niet dat de overdrager niet in strijd met de strekking van de overeenkomst kan handelen, dan wel met de eisen van redelijkheid en billijkheid.

Inhoud

Op 30 juni 2017 is tussen partijen overeengekomen dat gedaagde zijn delicatessenzaak inclusief cateringsactiviteiten zou overdragen aan eiseres. Tevens werd overeengekomen dat gedaagde voor eiseres gedurende twee jaar de cateringsactiviteiten zou verrichten. In de overeenkomst van opdracht is door partijen opgenomen dat gedaagde, tijdens de duur van de overeenkomst, geen met de cateringsactiviteiten concurrerende activiteiten zou ontplooien. Per 1 juli 2019 is de overeenkomst van opdracht geëindigd.

Gedaagde heeft van 2018 tot en met 2020 naast de cateringsactiviteiten voor eiseres, ook voor zichzelf cateringsactiviteiten verricht. Eiseres stelt zich op het standpunt dat gedaagde met haar in concurrentie is getreden en wanprestatie heeft gepleegd, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. Eiseres zou hierdoor schade hebben geleden. Dit zou volgens eiseres hebben geleid tot 55% omzetdaling van 2017 tot en met 2021 in tegenoverstelling tot 2016.

Eiseres vordert dat voor recht wordt verklaard dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en de overeenkomst van opdracht. Daarnaast vordert eiseres een schadevergoeding en een verbod voor gedaagde om gedurende twee jaar cateringsactiviteiten te verrichten en/of aan te bieden in een straal van 15 km.

De rechtbank stelt in deze zaak dat een overeenkomst waarbij een handelsonderneming wordt overgedragen, zich in de regel ertegen verzet dat een overdrager concurreert met zijn rechtsopvolger in de directe omgeving van de overgedragen onderneming. De plaatselijke bekendheid van de overdrager speelt in dit geval een belangrijke rol of een dergelijke gedraging binnen de grenzen valt. Tot het overdragen behoort immers ook de mogelijkheid om nieuwe transacties aan te gaan met bestaande relaties. Dat er geen concurrentiebeding in de overeenkomst is opgenomen betekent niet dat de overdrager niet in strijd met de strekking van de overeenkomst kan handelen, dan wel met de eisen van redelijkheid en billijkheid.

De rechtbank oordeelt dat voorgaande in deze zaak niet anders is en dat de naamsbekendheid van gedaagde zwaar weegt. Dat partijen geen concurrentiebeding zijn overeengekomen doet er niet toe, want het is gebleken dat beide partijen (bij het aangaan van de overeenkomst) ervan uitgingen dat de cateringsactiviteiten van gedaagde zouden stoppen. Gedaagde is volgens de rechtbank tekort geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en de overeenkomst van opdracht, omdat de gedaagde toch en substantieel de concurrentie is aangegaan met de eiseres.

Gezien de aanzienlijke concurrentiekracht is het gelet op eerdere rechtspraak gepast om de gedaagde een verbod op te leggen om gedurende tweeëneenhalf jaar – na beëindiging van de samenwerking – de concurrentie met eiseres aan te gaan. Het verbod ziet dus op de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 januari 2022. De rechtbank ziet dus af van het opleggen van een verbod na het wijzen van het vonnis. Met voorgaande zal wel rekening worden gehouden bij het bepalen van de te vergoeden schade. De hoogte van de te vergoeden schaden is vooralsnog onduidelijk op basis van de stukken die partijen geleverd hebben. Dit zal op een later moment beoordeeld worden.