ECLI:NL:RBROT:2019:10334 (Eigen schuld secundair gekwetste affectieschade)

Rb Rotterdam 23 december 2019, Eigen schuld secundair gekwetste affectieschade
(ECLI:NL:RBROT:2019:10334)

Door Julia Mantel

Essentie

In deze zaak wordt een vergoeding van affectieschade toegekend aan de broer van het slachtoffer van een steekpartij. Bij de berekening hiervan wordt rekening gehouden met de eigen schuld van die broer bij de aanleiding tot het incident.

Rechtsregel

Gelet op het aandeel van de broer van het slachtoffer in (de aanloop naar) de vechtpartij vermindert de rechtbank de gevorderde affectieschade tot een bedrag van € 2.000,-.

Inhoud vonnis

De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag. In het kader van een ruzie tussen een aantal personen heeft hij gekozen voor het toepassen van grof geweld door met een mes in zijn hand op de slachtoffers in te rennen en op hen in te steken.

Een van de slachtoffers heeft hierdoor een steekwond in zijn rug opgelopen, met een klaplong tot gevolg en een slagaderlijke bloeding in de borstholte. Het andere slachtoffer werd door de verdachte in de zijkant van zijn buik gestoken, waardoor de dikke darm is geperforeerd. Beide slachtoffers hebben de aanval overleefd, maar de steken leverden levensbedreigende verwondingen op.

In dit artikel draait het om de broer van een van de slachtoffers, die zich in het strafproces heeft gevoegd als benadeelde partij. Hij heeft moeten aanzien dat zijn broertje met een mes in zijn rug werd gestoken en daardoor in een levensbedreigende situatie terechtkwam. Hiervoor heeft hij een bedrag van € 5.850,79 ter zake van affectieschade gevorderd.

De verdediging stelt zich op het standpunt dat broers en zussen niet standaard in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade. Zij zijn immers niet genoemd in de limitatieve lijst in de Wet Affectieschade en zouden slechts bij hoge uitzondering door middel van een beroep op de hardheidsclausule met succes affectieschade kunnen vorderen. De verdediging betoogt dat er van dusdanig bijzondere omstandigheden geen sprake is in onderhavige zaak. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering te matigen, gelet op de eigen schuld van de broer van het slachtoffer.

De rechtbank overweegt dat de afspraak tussen de dader en de slachtoffers – die uiteindelijk heeft geleid tot de steekpartij – met name is georganiseerd op initiatief van de broer die de vordering tot de vergoeding van affectieschade doet. De aanleiding hiervan was een conflict tussen de twee slachtoffers. De broer was, gezien de WhatsApp berichten die hij had verstuurd, samen met de twee slachtoffers van plan om een derde persoon in hun auto te krijgen voor een “goed gesprek”. Hij had bovendien gezegd dat deze persoon wel naar de auto “gesleept zou worden” als hij niet zou meewerken. Het lijkt er volgens de rechtbank dan ook op dat de broer met een zekere mate van geweldpleging rekening had  kunnen houden. Daarnaast heeft de broer tijdens de steekpartij zelf ook geweld gebruikt.

Op grond van deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de schade die de broer van het slachtoffer heeft geleden, deels aan hemzelf kan worden toegerekend. De rechtbank houdt dus rekening met de eigen schuld van de broer van het slachtoffer, zoals is omschreven in artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Dit neemt echter niet weg dat de broer van het slachtoffer direct geconfronteerd is met het feit dat zijn broertje, met wie hij in gezinsverband leeft, in zijn rug is gestoken en daardoor in een levensbedreigende situatie terecht is gekomen. De rechtbank vermindert de gevorderde affectieschade dan ook tot een bedrag van € 2.000,- en wijst de vordering voor het overige af.