ECLI:NL:RBROT:2018:1274 (Concurrentiebeding in overeenkomst van opdracht)

Rechtbank Rotterdam 20 februari 2018, Concurrentiebeding in overeenkomst van opdracht
(ECLI:NL:RBROT:2018:1274)

Door Jay Irfan

Essentie

Deze uitspraak in kort geding gaat over een concurrentiebeding dat door partijen is opgenomen in een overeenkomst van opdracht. Eiseres stelt dat het concurrentiebeding op grond van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Rechtsregel

De rechtbank moet beoordelen of het beroep van gedaagde op het concurrentiebeding jegens eiseres naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is conform art. 6:248 lid 2 BW. De voorzieningenrechter haalt het arrest aan van het Hof ’s-Hertogenbosch. De rechter oordeelt dat het concurrentiebeding in stand kan blijven.

Inhoud vonnis

Gedaagde heeft een tandartsenpraktijk en eiseres komt daar werken op grond van een overeenkomst van opdracht voor onbepaalde tijd vanaf 1 juli 2012. Op 9 september 2016 stuurt eiseres een brief naar gedaagde waarin staat dat zij ruim 36.000 euro moet krijgen van gedaagde voor openstaande facturen, rente en kosten. Eiseres geeft aan dat zij haar verplichting tot arbeid opschort totdat haar vordering volledig is betaald.

Uiteindelijk betaalt gedaagde de vordering en ontzegt eiseres de toegang tot de praktijk. Vervolgens dienen twee medewerkers van de praktijk van gedaagde een klacht over eiseres in bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag. De klacht wordt afgewezen en op 4 januari 2017 deelt gedaagde aan eiseres mede dat de overeenkomst als beëindigd moet worden beschouwd. Gedaagde is van mening dat er sprake is van een dringende situatie en voor zover er geen sprake mocht zijn van een dringende situatie, zegt gedaagde de overeenkomst tegen de kortst mogelijke termijn op. Hierop start eiseres een bodemprocedure waarin ze onder meer eist dat het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding wordt beperkt dan wel vernietigd, omdat eiseres wil werken in een andere praktijk binnen een straal van 35 kilometer van de praktijk van gedaagde. Gedaagde weigert toestemming te geven.

Eiseres vordert in deze kortgedingprocedure dat het concurrentiebeding wordt geschorst, althans gedeeltelijk, zodat zij per direct aan de slag kan bij een andere praktijk totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. Eiseres is van mening dat het arbeidsrecht, met name art. 7:653 BW, analoog van toepassing moet worden verklaard op de contractuele verhouding tussen partijen, omdat de overeenkomst van opdracht tussen partijen kenmerken vertoont van een arbeidsrelatie. Voorts stelt eiseres dat het beroep van gedaagde op het concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

De voorzieningenrechter oordeelt – kort gezegd – dat de inhoud van het concurrentiebeding op zichzelf niet onredelijk is. Uit alle overlegde stukken kan niet worden opgemaakt bij wie de fout ligt voor de verstoorde arbeidsrelatie. Deze vraag zal in de bodemprocedure moeten worden beantwoord, alwaar partijen nader bewijs kunnen aanleveren van hun stellingen. Het concurrentiebeding maakt dus geen ongerechtvaardigde inbreuk op het grondwettelijke recht van eiseres op vrije arbeidskeuze (art. 19 lid 3 Gw) en dat het belang van gedaagde zwaarder dient te wegen dan het belang van eiseres. De vordering van eiseres wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.