ECLI:NL:RBOVE:2019:3883 (Belasting ontduiken)

Rb. Overijssel 24 oktober 2019, Belasting ontduiken

(ECLI:NL:RBOVE:2019:3883)

Door Julia Mantel

Essentie

De rechtbank oordeelt aan de hand van de Drijfmest-criteria dat de verdachte als bestuurder van een stichting belastingfraude heeft gepleegd door het niet doen van aangiften loonbelasting.  De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. Ook mag hij drie jaar lang geen bestuurder van een rechtspersoon zijn.

Rechtsregel

De vraag of een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van het niet doen van aangiften loonbelasting, moet worden beantwoord aan de hand van de criteria uit het Drijfmest-arrest. Naast daderschap van de rechtspersoon moet sprake van zijn van opzet bij de rechtspersoon. In beginsel kan opzet van de leidinggevende steeds worden toegerekend aan de rechtspersoon. Indien is vastgesteld dat de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend de juridische positie van de verdachte bij de rechtspersoon te worden betrokken, maar ook de feitelijke positie en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.

Inhoud uitspraak

De verdachte in deze zaak was bestuurder van twee stichtingen (stichting 1 en stichting 2) die zich bezighielden met onder meer studiebegeleiding, huiswerkbegeleiding en online bijles. Hij wordt verdacht van twee strafbare feiten, waarvan het eerste feit in dit artikel zal worden behandeld. De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding zou hebben gegeven aan stichting 1 met betrekking tot het niet doen van aangiften loonbelasting/premie volksverzekering van juni 2013 tot en met september 2016.

De stichting in kwestie was sinds 2013 ingeschreven in de Kamer van Koophandel en er waren op dat moment tien personen werkzaam. De verdachte was zelfstandig bestuurder van de stichting. De fraude komt aan het licht wanneer een van de werknemers een WW-aanvraag indient. Men komt tot de ontdekking dat haar gegevens niet in de polis zijn opgenomen, terwijl uit de door haar overlegde stukken blijkt dat zij wel degelijk een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de stichting en dat op haar salaris loonbelasting is ingehouden. Haar ingehouden loonbelasting en premies volksverzekering zijn – samen met die van andere werknemers – echter nooit aangegeven bij de Belastingdienst. De verdachte beaamt dit.

Daderschap van de rechtspersoon
De vraag rijst of de stichting kan worden aangemerkt als dader van het niet doen van aangiften loonbelasting. Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van de criteria die uiteen zijn gezet in het Drijfmest-arrest.[1]
Op grond van het Drijfmest-arrest kan een rechtspersoon als dader worden aangemerkt, indien de verboden gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Daarbij is van belang of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich één of meer van de navolgende omstandigheden voordoen: het gaat om een handelen of nalaten van iemand die werkzaam is voor dan wel ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon past, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en/of de gedraging blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon wordt aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
De rechtbank concludeert dat het niet doen van de aangiften in deze zaak in redelijkheid aan de stichting kan worden toegerekend. Het doen van aangiften past immers binnen de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon.

Daarnaast is opzet vereist. Dit opzet wordt doorgaans aanwezig geacht indien de leidinggevende functionaris van de rechtspersoon opzettelijk heeft gehandeld, hetgeen leidt tot de tweede vraag: was er in deze zaak sprake van feitelijk leidinggeven door de verdachte en kan opzet op de verboden gedragingen vastgesteld worden? Zoals reeds vermeld, was de verdachte alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van de stichting. Bovendien had hij naar eigen zeggen bewust geen aangiften loonbelasting gedaan. Zo heeft hij onder meer het volgende verklaard:

“Ik heb me jarenlang afgesloten voor de administratie en de consequenties daaraan. Zelfs een appartement gehuurd om vervelende post naar toe te sturen.”

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van de verdachte en zijn rol bij het door de rechtspersoon begane strafbare feit, de verdachte inderdaad feitelijk leiding heeft gegeven aan de ten laste gelegde gedraging en acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft gepleegd. Ook het tweede feit dat de verdachte ten laste is gelegd, namelijk dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan stichting 2 met betrekking tot het opzettelijk onjuist doen van aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen, wordt door de rechtbank wettig en overtuigend bewezen geacht.
De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden en wordt ontzet van de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaren.

 

[1] HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938.