ECLI:NL:RBOVE:2019:1564 (Stookverbod houtkachel)

Rechtbank Overijssel 9 mei 2019
(ECLI:NL:RBOVE:2019:1564)

Door Felicity Garretsen

Essentie

Een gevorderd stookverbod voor een houtkachel wordt afgewezen, nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat van onrechtmatige hinder door het stoken met hout door gedaagden sprake is.

Rechtsregel

Volgens vaste rechtspraak is niet alle hinder onrechtmatig. Dit is afhankelijk van de aard, de ernst, en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.

Ook is van belang of degene die zich beklaagt over hinder zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden (HR 18 september 1998, NJ 1999, 69). Verder moet rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen (HR 15 februari 1991, NJ 1992, 639).

Tot slot is van belang dat, wat betreft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de regels voor het gebruik van houtkachels door particulieren in de toekomst zullen worden aangescherpt.

Inhoud arrest

In deze zaak wordt door eisers een stookverbod gevorderd. Gedaagden wonen tegenover eisers en stoken veelvuldig met een houtkachel. Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat sprake is van onrechtmatige (geur)hinder in de zin van art. 5:37 BW in samenhang met art. 6:162 BW.

De rechtbank overweegt ten eerste dat de maatschappelijke discussie over de luchtkwaliteit en de effecten daarvan op het milieu en de gezondheid momenteel breed wordt gevoerd. De maatschappelijke discussie raakt ook al jaren het stoken van hout door particulieren in woonwijken. De tendens is dat de grens van wat als acceptabel wordt beschouwd, steeds verder wordt teruggebracht. Desondanks ontbreekt het in ons land nog steeds aan wettelijke normen voor houtkachels, terwijl die normen er in bepaalde landen om ons heen wel zijn. Een verbod op houtkachels voor particulieren is voorlopig niet in aantocht. In haar recente brief aan de Tweede Kamer schrijft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat dat wat haar betreft een categorisch verbod van houtstook – zoals sommige mensen willen – niet aan de orde is. Wel wil de Staatssecretaris zich inzetten om de belangrijkste gezondheidseffecten te beperken door de toegestane emissies uit houtkachels te verminderen, ervoor te zorgen dat mensen zich bewust zijn van de gevolgen van stoken voor de eigen gezondheid en die van de omgeving en door gemeenten in staat te stellen om overlastsituaties aan te pakken door het ontwikkelen van een meetprotocol.

De rechtbank wijst er vervolgens op dat volgens vaste rechtspraak niet alle hinder onrechtmatig is. Dit is afhankelijk van de aard, de ernst, en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. Ook is van belang of degene die zich beklaagt over hinder zich ter plaatse heeft gevestigd vóór dan wel ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden (HR 18 september 1998, NJ 1999, 69). Verder moet rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen (HR 15 februari 1991, NJ 1992, 639).

De rechtbank oordeelt in deze zaak dat door eisers onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat van onrechtmatige hinder door het stoken met hout door gedaagden sprake is. Door de toezichthouder van de gemeente is geconstateerd dat gedaagden zich redelijk tot goed aan de gemaakte afspraken houden en dat er geen overtredingen zijn vastgesteld. Dat de gezondheidsklachten van eisers, hoe vervelend ook, in verband staan met het stoken van hout door gedaagden, is door gedaagden betwist en door eisers evenmin aannemelijk gemaakt. De vorderingen van eisers zullen daarom worden afgewezen. Niet is uitgesloten dat, gelet op de bestuursrechtelijke procedure waarin nog beslist moet worden op het door eisers ingestelde beroep, en de (strengere) regelgeving die in aantocht is, de situatie in de toekomst anders zal zijn. Het is aan gedaagden om hier al dan niet alvast op in te spelen, wat de verhoudingen met eisers mogelijk ten goede zal komen.