ECLI:NL:RBOBR:2025:2443 (Noodweerexces: wél schuldig, niet strafbaar)

Rechtbank Oost-Brabant 24 april 2025, Noodweerexces: wél schuldig, niet strafbaar
(ECLI:NL:RBOBR:2025:2443)

Essentie

Het beroep op noodweer wordt verworpen. Het meermaals met kracht steken met een mes was in deze situatie niet proportioneel. Het verweer op noodweerexces slaagt. Dit leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging.

Inhoud uitspraak

Feiten

Het slachtoffer was eind juni 2024 in de woning van de verdachte. Hij viel de 15-jarige zoon van de verdachte uit het niets aan door hem door de kamer te gooien en meerdere keren met gebalde vuist in het gezicht te slaan. De zoon van de verdachte heeft een geestelijke beperking. De verdachte probeerde het slachtoffer vervolgens van haar zoon af te trekken. Ze schreeuwde meerdere keren “blijf van mijn kind af”. De verdachte sloeg het slachtoffer met een leeg plastic flesje om hem te stoppen. Het slachtoffer stopte niet. Hierna pakte de verdachte uit paniek een mes van het aanrecht en stak hem meerdere keren in zijn rug en borstkas.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer sprake dient te zijn van een noodweersituatie. Dit houdt in dat er een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn (art. 41 lid 1 Sr). De rechtbank is van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte onredelijk in verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Het slachtoffer viel de zoon aan met blote handen. De rechtbank gaat ervan uit dat de zoon in staat zou zijn geweest om de aanval uiteindelijk (met hulp van de verdachte) af te weren. Hiervoor was niet nodig dat verdachte met een mes op het slachtoffer zou insteken. Daarnaast is geen ernstig letsel als gevolg van de aanval bij de zoon gevonden.

De rechtbank is daarom van oordeel dat het meermaals met kracht steken met een mes niet proportioneel was in deze situatie. Het beroep op noodweer slaagt niet.

Voor een beroep op noodweerexces dient de gedraging het onmiddellijke gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (art. 41 lid 2 Sr). De rechtbank oordeelt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zoon van verdachte, waarbij voor verdachte de noodzaak tot verdediging bestond. Verder stelt zij vast dat hevige gemoedsbeweging van de verdachte is veroorzaakt door de aanval op haar zoon. De verdachte heeft gestoken met het mes, omdat zij in paniek was. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging is veroorzaakt door de hevige gemoedsbeweging, die weer werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer op de zoon. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de dubbele causaliteitseis.

Het beroep op noodweerexces slaagt.

Beslissing

De rechtbank verklaart de poging tot doodslag bewezen. Door het geslaagde beroep op noodweerexces is verdachte hiervoor echter niet strafbaar en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.