Rechtbank Noord-Nederland 19 maart 2024, Vordering tot onverschuldigde betaling voor niet uitgevoerde opdracht tot moord nietig vanwege openbare orde
(ECLI:NL:RBNNE:2024:887)
Essentie
In dit vonnis wordt besproken of het civiele recht wel van toepassing is op een overeenkomst tot opdracht van moord.
Rechtsregel
De overeenkomst tot opdracht van moord is nietig, omdat deze in strijd is met art. 3:40 BW. Dit betekent dat gedaagde onverschuldigd heeft betaald. Het is echter tegenstrijdig dat gedaagde geld zou terugkrijgen voor een opdracht tot moord. De kantonrechter oordeelt dan ook dat de openbare orde de terugbetaling verhindert.
Inhoud vonnis
Feiten
Gedaagde heeft in 2017 aan eiser gevraagd om haar ex te vermoorden. Gedaagde werd door haar ex uitgebuit en gedwongen tot prostitutie. Eiser heeft echter de opdracht tot moord niet uitgevoerd. In 2020 in eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden wegens afdreiging, mensenhandel en witwassen. Deze veroordeling ziet op het feit dat eiser gedaagde heeft gedwongen tot afgifte van geldbedragen, omdat hij anders haar familie zou vertellen over de prostitutie en de opdracht tot moord. Gedaagde heeft dus in de strafprocedure gevoegd als benadeelde partij een schadevergoeding gevorderd. In de strafprocedure is er 10.000 euro betaald.
Vervolgens heeft gedaagde bij dagvaarding eiser gevorderd tot betaling van 14.000 euro aan materiële schade en 7.500 euro aan immateriële schade. Gedaagde heeft ten grondslag gelegd dat zij 24.000 euro aan eiser onder dwang heeft betaald (waarvan 10.000 euro dus al in de strafprocedure is betaald; daarmee resteert nog een bedrag van 14.000 euro).
Beoordeling bedrag materiële schade
Gedaagde stelt dat de overeenkomst tussen haar en eiser in strijd is met art. 3:40 BW. De overeenkomst is namelijk in strijd met de goede zeden en daarom nietig. Dit betekent dat gedaagde nog 14.000 euro van eiser zou krijgen. Eiser betwist dat gedaagde een bedrag van 24.000 euro aan hem heeft betaald. Dit zou volgens eiser nergens uit blijken. Daarnaast stelt eiser dat het tegenstrijdig is dat gedaagde geld zou terugkrijgen voor een moord waartoe zij zelf de opdracht heeft gegeven. Eiser stelt dat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat gedaagde eiser 11.000 euro heeft betaald voor de opdracht tot moord. In de strafprocedure is gebleken dat een bedrag van 10.000 aan eiser is betaald onder dwang. Dit opgeteld komt uit op een bedrag van 21.000 euro. Gedaagde vordert echter 24.000 euro. Het meerdere bedrag van 3.000 euro dat gedaagde vordert wordt afgewezen. Uit de bankafschriften blijkt namelijk dat niet meer is betaald dan 21.000 euro.
Beoordeling bedrag opdracht moord
De kantonrechter oordeelt dat een overeenkomst die ertoe strekt dat een van de contractspartijen zich verplicht tot het vermoorden van een derde, door de inhoud, te weten het plegen van een strafbaar feit, in strijd is met de goede zeden en openbare orde. Er is dus strijd met art. 3:40 BW. De overeenkomst is daarmee nietig. Gedaagde heeft dus 11.000 euro onverschuldigd betaald aan eiser. In beginsel moet eiser dit terugbetalen. De kantonrechter is het met eiser eens dat het tegenstrijdig is als gedaagde geld van deze opdracht tot moord terug zou krijgen. Een beroep op redelijkheid en billijkheid kan echter niet slagen, omdat het ook tegenstrijdig is als eiser het geld mag houden dat hij heeft geaccepteerd in het kader van opdracht tot moord.
Het bedrag van 11.000 zou betrekking hebben op het uitvoeren van een misdrijf en dus is verbeurdverklaring een passende sanctie. Dit kan echter alleen de strafrechter toepassen.
Gedaagde heeft recht op terugbetaling, echter oordeelt de kantonrechter dat dit in strijd is met de openbare orde. Bij regels van openbare orde gaat het om regels die zo fundamenteel worden geacht, dat de rechter deze ambtshalve moet toepassen. Dat is hier van toepassing. Het fundamentele belang dat er geen opdrachten tot moord worden gegeven en dat hier geen financiële prikkels aan worden verbonden, verzet zich tegen de toewijzing van de vordering van de gedaagde. Gezien de aard van de overeenkomst verhindert de openbare orde dat de gewone regels van civiele recht van toepassing zijn. De vordering van 11.000 euro wordt afgewezen.
Beoordeling bedrag immateriële schade
In de strafprocedure is al een immateriële schade van 1.000 euro toegewezen aan gedaagde. De kantonrechter oordeelt dat art. 236 Rv bepaalt dat beslissingen vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Dit geldt ook voor de uitspraak van de strafrechter, voor zover de vordering van de benadeelde partij daar is toe- of afgewezen. Indien een partij het niet eens is met de (gedeeltelijke) afwijzing van haar vordering, kan zij daartegen in hoger beroep gaan volgens art. 421 lid 4 Sv. Geen van de partijen is in hoger beroep gegaan. Dit betekent dat het vonnis van de strafrechter onherroepelijk is geworden. De strafrechter heeft een bedrag van 1.000 euro toegewezen aan gedaagde. Deze beslissing heeft op grond van 236 Rv bindende kracht voor de kantonrechter. Dit betekent dat de vordering zal worden afgewezen.