Rechtbank Noord-Holland 20 april 2022. Letselschadezaak. Aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige schadeafwikkeling. Secundaire victimisatie door aansprakelijkheidsverzekeraar.
(ECLI:NL:RBNNE:2022:1991)
Door Nisrine Boukrit
Essentie
In 2015 wordt [A] gedurende de uitoefening van haar werkzaamheden voor de Stichting De Bijzondere Onderneming (SDBO) slachtoffer van een mishandeling door een complex autistische patiënt. [A] stelt SDBO aansprakelijk voor de door haar geleden schade. De kwestie wordt behandeld door de aansprakelijkheidsverzekeraar van SDBO, Nationale-Nederlanden (NN). [A] voert aan dat de lange reactietijd van NN, het zich weinig coöperatief tonen in het betalen van voorschotten en het niet nakomen van gemaakte afspraken door NN, hebben gezorgd voor stress, spanningen en een toename van haar psychische klachten. [A] stelt dat daardoor sprake is van secundaire victimisatie aan haar zijde ten gevolge van een onrechtmatige schadeafwikkeling door NN. Op die grond maakt zij aanspraak op een extra bedrag aan smartengeld. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een weinig voortvarende aanpak van de letselschadezaak aan de zijde van NN, wat getuigt van een onzorgvuldige en daarmee onrechtmatige schadeafwikkeling. Gelet op alle feiten en omstandigheden komt de rechtbank – onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – tot de conclusie dat er sprake is van secundaire victimisatie in verband met onrechtmatige schadeafwikkeling aan de zijde van NN en dat [A] aanspraak kan maken op een extra bedrag aan smartengeld.
Rechtsregel
Bovengenoemd deelgeschil is met name interessant vanwege de vraag of er sprake is van secundaire victimisatie door de aansprakelijkheidsverzekeraar Nationale-Nederlanden (NN) in verband met een onrechtmatige schadeafwikkeling. [A] meent dat daar inderdaad sprake van is en dat NN aansprakelijk is voor de door haar dientengevolge geleden schade. De rechtbank is – onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – van oordeel dat die vraag bevestigend dient te worden beantwoord.
Inhoud
In 2015 wordt [A] gedurende de uitoefening van haar werkzaamheden voor de Stichting De Bijzondere Onderneming (SDBO) slachtoffer van een mishandeling door een complex autistische patiënt. SDBO wordt om die reden door [A] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. De aansprakelijkheidsverzekeraar Nationale-Nederlanden (NN) behandelt de kwestie voor SDBO. Volgens [A] zou sprake zijn van secundaire victimisatie ten gevolge van een onrechtmatige schadeafwikkeling door NN, op grond waarvan zij aanspraak maakt op een extra bedrag aan smartengeld. [A] verwijst ter onderbouwing van haar verzoek naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 december 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10759). Volgens [A] verliep de schaderegeling uitermate stroperig, duurde een reactie aan de zijde van NN vaak lang of bleef zelfs uit, toonde NN zich weinig coöperatief in het betalen van voorschotten en kwam zij gemaakte afspraken niet na. De onzekerheid en zorgen van [A] over haar (financiële) toekomst en de wijze van schaderegeling door NN zorgden bij [A] voor stress, spanningen en een toename van haar psychische klachten, aldus [A]. [A] heeft ter onderbouwing van haar verzoek een verklaring van haar psycholoog overgelegd.
NN concludeert tot afwijzing van het verzoek. SDBO/NN betwist dat er sprake is van secundaire victimisatie in verband met onrechtmatige schadeafwikkeling en dat [A] in dat kader aanspraak kan maken op een schadevergoeding. SDBO/NN voert daartoe aan (i) dat NN, vaak direct op eerste verzoek, adequaat voorschotten heeft verleend, (ii) dat zij aan redelijke verzoeken van [A] – zoals begeleiding door een arbeidsdeskundige, het mogen volgen van een multidisciplinair traject bij DBC en het vergoeden daarvan en het verzoek om haar enige tijd met rust te laten – voldaan, (iii) dat er geen sprake is geweest van een koerswijziging en (iv) het lange tijdsverloop van dit dossier niet (in overwegende mate) aan NN te wijten is. Volgens NN is de relatief lange looptijd in het dossier deels te wijten aan het feit dat [A] zonder voor NN kenbare reden tot drie keer toe van belangenbehartiger is gewisseld, dat NN langere tijd op medische informatie heeft moeten wachten en het feit dat [A] verschillende malen heeft aangegeven dat zij met rust gelaten wilde worden. De verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 december 2018 gaat volgens NN niet op.
De vraag is of er sprake is van een onrechtmatige schadeafwikkeling door NN en of [A] hierdoor schade heeft opgelopen. De rechtbank is – onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 december 2018 – van oordeel dat die vraag bevestigend dient te worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt.
Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie blijkt een weinig voortvarende aanpak van de letselschadezaak door NN. Dit blijkt onder andere uit het niet adequaat en sneller reageren door NN op de verzoeken van [A], maar ook uit het feit dat er diverse dossierbehandelaars van NN bij de afhandeling van de schade betrokken zijn geweest, hetgeen de afhandeling van de zaak geen goed heeft gedaan en voor haar rekening en risico komt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de wijze van schadeafwikkeling grote impact op [A] heeft gehad. Dat [A] zelf diverse malen is gewisseld van belangenbehartiger en dat [A] pas na verloop van tijd medische gegevens aan NN heeft verstrekt, weegt niet op tegen het verwijtbare handelen van NN.
De rechtbank heeft [A] een (voorschot op een) vergoeding toegekend. Gelet op alle omstandigheden van het geval heeft de rechtbank deze naar redelijkheid en billijkheid begroot op € 5.000,00. De rechtbank overwoog daarbij dat in vergelijking met het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden sprake is van een minder langslepende afhandeling. Daarnaast heeft [A] weliswaar meermalen om voorschotten verzocht, maar dat laat onverlet dat het eerste voorschot reeds is betaald voordat de aansprakelijkheid was erkend, terwijl ook op latere momenten voorschotten zijn voldaan. Evenals in de zaak die speelde bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft NN, in de persoon van de heer [C] , aangestuurd op een andere koers. De rechtbank oordeelt dan ook dat er sprake is van secundaire victimisatie in verband met onrechtmatige schadeafwikkeling door Nationale Nederlanden waarvoor SDBO aansprakelijk is en dat [A] aanspraak kan maken op schadevergoeding in verband met deze onrechtmatige schadeafwikkeling.