ECLI:NL:RBNNE:2019:57 (Aansprakelijkheid bij verdrinking peuter)

Rb. Noord-Nederland 9 januari 2019, Eigenaar woning niet aansprakelijk voor verdrinking
(ECLI:NL:RBNNE:2019:57)

Door Julia Mantel

Essentie

In deze zaak moest de rechter aan de hand van de Kelderluik-criteria vaststellen of de eigenaar van een woning aansprakelijk is voor de verdrinking van een peuter in de bij deze woning horende vijver. Hierbij rijst de vraag of het hebben van een vijver aangemerkt kan worden als gevaarzettend of maatschappelijk onzorgvuldig.

Rechtsregel

De rechtsregel waar in deze uitspraak aan gerefereerd wordt is afkomstig uit het Kelderluikarrest. Bij de beantwoording van de vraag of aan iemand die een situatie in het leven roept of laat voortbestaan die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld veiligheidsmaatregelen te nemen, zijn de volgende criteria van belang:

(i) De mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht;
(ii) de omvang van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan;
(iii) de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben; en
(iv) de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen maatregelen.

Inhoud

In casu is een peuter van negentien maanden uit de achtertuin van zijn ouderlijk huis gelopen om vervolgens terecht te komen in een vijver in de voortuin van een circa 35 tot vijftig meter verderop gelegen huis. De verdrinking heeft ernstig letsel tot gevolg.

De ouders stellen de eigenaar van de bij de vijver horende woning aansprakelijk op grond van onrechtmatig handelen jegens hun zoon en henzelf. De ouders stellen dat de eigenaar van het huis een inbreuk heeft gemaakt op het subjectieve recht van hun zoon en – meer specifiek – het recht op lichamelijke integriteit. Ook betogen zij dat op de eigenaar een rechtsplicht rustte om te voorkomen dat de vijver een gevaar voor de veiligheid zou vormen.

De rechtbank gaat niet mee in de stelling dat er sprake is van een inbreuk op een subjectief recht. Zij overweegt dat het verband tussen het letsel en het gedogen van een onbeveiligde vijver te vaag is. Ook kan een “nalaten” niet kwalificeren als een rechtsinbreuk. De rechtbank vervolgt dat niet is gebleken dat er sprake is van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht in de zin van art. 6:162 BW.

De vraag die vervolgens rijst is of er sprake is van een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Hierbij refereert de rechtbank aan de kelderluik-criteria:

  • Hoe waarschijnlijk kan de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid worden geacht?
  • Hoe groot is de kans dat daaruit ongevallen ontstaan?
  • Hoe ernstig kunnen de gevolgen zijn?
  • Hoe bezwaarlijk zijn de te nemen veiligheidsmaatregelen?

Op grond van deze criteria concludeert de rechtbank dat er van aansprakelijkheid van de eigenaar in casu geen sprake is. Ten eerste stelt de rechtbank dat onbeveiligde vijvers in Nederlandse woonwijken veel voorkomen en dat een dergelijke vijver over het algemeen niet is aan te merken als maatschappelijk onzorgvuldig of gevaarzettend. Natuurlijk kan een onbeveiligde vijver gevaarlijk zijn voor een peuter, maar dat gegeven is afhankelijk van de leeftijd van de peuter en niet van de hoedanigheid van de vijver. Er rustte dan ook geen rechtsplicht op de huiseigenaar. Immers, de kans op een dergelijk ongeluk was zeer gering en het kan bovenal niet van eigenaren verwacht worden dat zij al hun zaken – met oog op het gevaar dat zulke zaken voor peuters kunnen opleveren – beveiligen ter voorkoming van ongelukken. De vordering wordt dan ook afgewezen.