ECLI:NL:RBNHO:2022:6185 (Niet voldaan aan stelplicht)

Rechtbank Noord-Holland, 13 juli 2022, Vordering terugbetaling geldlening afgewezen wegens onvoldoende onderbouwen van stellingen
(ECLI:NL:RBNHO:2022:6185)

Essentie

Eiser stelt dat gedaagde niet heeft voldaan aan het terugbetalen van de bedragen die eiser aan gedaagde heeft geleend. Gedaagde betwist dat er sprake is geweest van een geldleningsovereenkomst.

Rechtsregel

De hoofdregel in het bewijsrecht van het burgerlijk procesrecht is dat wie stelt, moet bewijzen. Omdat eiser heeft gesteld dat er sprake is geweest van een geldleningsovereenkomst, en gedaagde dit betwist heeft, ligt de stelplicht van artikel 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering bij eiser.

Inhoud vonnis

Eiser vordert van gedaagde een bedrag van €143.600,-, dit bedrag zou gedaagde van eiser hebben geleend. Het bedrag bestaat deels uit contant geleende bedragen en deels uit overgeschreven bedragen. De vraag die centraal staat is of er sprake is geweest van een geldleningsovereenkomst. De stelplicht van het bewijzen dat hier sprake van is geweest ligt bij eiser, op grond van artikel 150 Rv.

Geldlening van €25.000,-

Allereerst stelt eiser dat hij zijn aandeel tegen een bedrag van €25.000,- aan gedaagde heeft overgedragen. Gedaagde zou €2500,- per maand aan eiser terugbetalen, welke ze zouden investeren in een nog te kopen McDonald’s filiaal. De stukken die eiser ten grondslag legt bewijzen volgens de rechtbank niet dat er sprake is geweest van een geldleningsovereenkomst. Nu gedaagde heeft betwist dat deze er is geweest, en dat er geen voornemens waren te investeren in een McDonald’s filiaal, zijn de stellingen van eiser onvoldoende onderbouwd dat gedaagde het bedrag van €25.000 zou moeten terugbetalen.

Contante bedragen van €55.000,- en €37.000,-

Eiser stelt vervolgens dat hij een bedrag van € 55.000,- contant aan gedaagde heeft gegeven en op een later moment nog eens een bedrag van € 37.000,-. Gedaagde betwist dat hij deze bedragen heeft verkregen van eiser, en dat er sprake is geweest van één of meer geldleningsovereenkomsten.
Volgens de rechtbank wijzen de ten grondslag gelegde stukken van eiser er enkel op dat deze bedragen zijn overhandigd, maar niet dat er sprake is geweest van een geldleningsovereenkomst. Eiser heeft zijn stellingen dus wederom onvoldoende onderbouwd dat gedaagde deze bedragen zou moeten terugbetalen.

Overschrijvingen met een totaal van €26.600,-

Als laatste stelt eiser nog dat er verschillende bedragen met een totaalbedrag van €26.600,- aan gedaagden zijn overgemaakt, en dat deze ook als geldlening zijn overgemaakt. Gedaagde stelt dat er een andere reden ten grondslag ligt aan de overschrijvingen, namelijk dat gedaagde deze bedragen eerder aan eiser had geleend. Deze heeft eiser terugbetaald, dit verklaart de overgemaakte bedragen. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling wederom onvoldoende heeft onderbouwd. Bij één van de bankafschriften staat weliswaar de omschrijving ‘leningen’, maar dit is onvoldoende bewijs dat er sprake is geweest van een geldleningsovereenkomst, gelet op het verweer van gedaagde.

De vorderingen van eiser worden afgewezen.