ECLI:NL:RBMNE:2025:2519 (Billijke vergoeding na nietige proeftijd)

Rechtbank Midden-Nederland 23 mei 2025, Werkgever betaalt €17.000,– vanwege nietig proeftijdbeding
(ECLI:NL:RBMNE:2025:2519)

Essentie

In deze zaak had de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer beëindigd door een beroep te doen op het proeftijdbeding. De kantonrechter oordeelt echter dat dit beding nietig is, aangezien een proeftijd bij een arbeidsovereenkomst van zes maanden niet is toegestaan. Hierdoor was de opzegging ongeldig en werd de werkgever veroordeeld tot betaling van 17.000 euro aan de werknemer.

Rechtsregel

Bij arbeidsovereenkomsten met een duur van ten hoogste zes maanden mag géén proeftijd worden overeengekomen. Wordt dit toch gedaan, dan is het proeftijdbeding nietig op grond van artikel 7:652 lid 6 sub a jo. lid 8 BW.

Inhoud beschikking

Feiten

De werknemer is op 1 januari 2025 in dienst getreden bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zes maanden. In de arbeidsovereenkomst stond vermeld dat deze overeenkomst van rechtswege zou eindigen op 2 juli 2025. Op 27 januari 2025 beëindigde de werkgever de arbeidsovereenkomst per direct, met een beroep op het proeftijdbeding.

De werknemer stelde zich op het standpunt dat het proeftijdbeding nietig was, omdat de duur van de arbeidsovereenkomst slechts zes maanden bedroeg. De werknemer verzocht daarbij om de toekenning van een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De werkgever voerde aan dat de arbeidsovereenkomst formeel zes maanden en twee dagen duurde en dat voor de werknemer duidelijk zou zijn geweest dat er een proeftijd gold.

Oordeel rechtbank

De kantonrechter stelde de werknemer in het gelijk. Volgens artikel 7:652 lid 6 sub a BW is het verboden om bij een arbeidsovereenkomst van ten hoogste zes maanden een proeftijd overeen te komen. Als er toch een proeftijd wordt opgenomen, is dit beding op grond van lid 8 van hetzelfde artikel nietig.

Bij de beoordeling van de contractduur hanteert de kantonrechter in deze zaak de Haviltex-norm. Er moet worden gekeken naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dit geval stond in het contract dat het om een duur van zes maanden ging. De vermelding dat het contract op 2 juli zou eindigen – wat neerkomt op zes maanden en twee dagen – doet daar niet aan af.

Als de werkgever had beoogd een contract van langer dan zes maanden af te sluiten om een proeftijdbeding te kunnen hanteren, had zij dit expliciet en voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst moeten bespreken en opnemen. Omdat de werkgever verwijtbaar handelde door het contract onrechtmatig te beëindigen, kende de rechter een billijke vergoeding van 17.000 euro toe. Daarnaast had de werknemer recht op een transitievergoeding, aangezien de beëindiging op initiatief van de werkgever plaatsvond.