Rechtbank Midden-Nederland 27 juni 2022, Geslaagd beroep op noodweer leidt tot OVAR
(ECLI:NL:RBMNE:2022:2474)
Door Julia Ligtenberg
Essentie
In deze zaak doet verdachte een beroep op noodweer. Hij wordt verdacht van doodslag en heeft volgens de officier van justitie minstens voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gehad. Verder wordt verdachte ervan verdacht dat hij het lijk heeft verborgen en weggevoerd.
Rechtsregel
Het eerste feit waar verdachte voor terechtstaat is doodslag als genoemd in artikel 287 Sr. Om tot doodslag te komen moet sprake zijn van opzet. Daarnaast zou verdachte hebben geprobeerd het feit of het lichaam te verhelen in de zin van artikel 151 Sr. Verdachte doet ter zitting een beroep op noodweer. Dit is een strafuitsluitingsgrond die wordt genoemd in artikel 41 lid 1 Sr.
Inhoud
Verdachte verklaart dat hij in de nacht van 28 op 29 september 2021 ruzie zou hebben gehad met het slachtoffer. Zij was onder de invloed van alcohol en drugs en ging hevig tegen hem tekeer. Het slachtoffer werd tijdens de ruzie gewelddadig en heeft daarbij ook spullen kapotgemaakt. Zij heeft daarbij een mes gepakt en verdachte bedreigd met de dood. Verdachte heeft daarop het mes uit haar handen geslagen om de dreiging te verminderen, maar het slachtoffer bleef onverminderd agressief. Nadat verdachte haar in haar gezicht heeft geslagen, is hij op haar gaan zitten, omdat zij niet leek te kalmeren. Het slachtoffer bleef schoppen en slaan, waarop verdachte zijn hand om haar keel heeft gelegd met de bedoeling om haar rustig te krijgen. Vervolgens merkte hij dat het slachtoffer niet meer bewoog.
Verdachte heeft daarna het stoffelijk overschot op de achterbank van haar auto geplaatst en bedekt met een dekbed en deurmatten om haar lichaam verborgen te houden. Hij heeft de auto vervolgens op de parkeerplaats van een hotel geparkeerd en is ervandoor gegaan. Pas na een aantal dagen biecht verdachte zijn daad op aan zijn halfbroer, die het vervolgens aan de politie meldt.
Feit 1
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41 lid 1 Sr, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte geschetste feitelijke toedracht voldoende aannemelijk is geworden. Verdachte heeft telkens een consequente verklaring afgelegd over wat er is gebeurd. Bovendien wordt zijn verklaring op meerdere punten ondersteund. Zo hebben meerdere getuigen verklaard dat het slachtoffer zich vaker agressief gedraagt als zij onder invloed is. Daarbij heeft de buurman gehoord dat sprake was van een ruzie en is uit forensisch onderzoek gebleken dat de verklaring van verdachte juist is. Dit alles bij elkaar levert een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval op verdachte op, waartegen verdachte zich heeft mogen verdedigen. De gekozen manier van verdedigen is volgens de rechtbank ook rechtmatig geweest nu hij meerdere pogingen had ondernomen om het geweld te stoppen, maar dit niet bleek te werken. Ten slotte is het de rechtbank niet gebleken dat verdachte op enig moment de mogelijkheid had om aan de aanval te ontkomen, mede omdat de situatie zich afspeelde in een kleine, afgesloten ruimte.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat het aangevoerde noodweerverweer geen betrekking heeft op het tweede feit, waardoor dit een strafbaar feit oplevert. De manier waarop verdachte het lichaam heeft vervoerd is volgens de rechtbank heel kwalijk. Verdachte heeft geen enkele eerbied getoond en heeft met het verbergen van het lichaam de nabestaanden een kans op een uitvaart ontnomen. Daarbij heeft hij de nabestaanden dagenlang in onzekerheid gehouden door het lichaam te verbergen. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat verdachte het lichaam heeft achtergelaten op een parkeerplaats van een hotel, waar de kans groot is dat een onschuldige hotelgast het stoffelijk overschot vindt. Toch houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat verdachte uiteindelijk zelf een einde maakt aan de situatie door alles te vertellen aan zijn halfbroer.
Conclusie
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het handelen van verdachte noodzakelijk was tegen de aanval van het slachtoffer, slaagt het beroep op noodweer. Dit betekent dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is. Verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het eerste feit.
Gelet op de ernst van het tweede feit en nu sprake is van een zeer hoge verwijtbaarheid van verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest passend.