ECLI:NL:RBMNE:2018:318 (Burenruzie)

Burenruzie, Rechtbank Midden-Nederland, 24 januari 2018
(ECLI:NL:RBMNE:2018:318)

Door Claire Zuidema

Essentie
Het verbieden van hinder en overlast bij een burenruzie.

Rechtsregel
Het verbieden van het veroorzaken van hinder en overlast bij een burenruzie komt alleen in aanmerking voor toewijzing (voor zover daarmee meer is bedoeld dat hetgeen reeds uit de wet voortvloeit) als er sprake is van een, op een recente ervaringen gestoelde, reële kans dat de bedoelde gedragingen zich in de nabije toekomst zullen voordoen.

Voor de toewijzing van een immateriële schadevergoeding is meer nodig dan de enkele stelling dat er psychisch leed is berokkend. Er moet sprake zijn van aantasting in de persoon. In het algemeen zal dit slechts zijn bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

Camera’s die het perceel beveiligen zijn geoorloofd, wanneer het gelet op privacy wel proportioneel is en zich tot het voor beveiliging noodzakelijke minimum beperken.

Voor wat betreft het door gedaagden gevorderde verbod op camera’s overweegt de rechtbank dat eisers het recht hebben om hun perceel te beveiligen met camera’s. Gelet op het recht op privacy moet dit wel proportioneel zijn en zich tot het voor beveiliging noodzakelijke minimum beperken. De camera moet dan wel gericht zijn op het eigen perceel en de erfgrens en niet op het perceel van de buren.

Inhoud uitspraak
In deze zaak zijn eisers en gedaagden buren van elkaar. De relatie tussen de buren is dermate verslechterd dat de wijkagent en de gemeente met regelmaat hebben moeten optreden in pogingen tot buurtbemiddeling. Eisers hebben een logboek bijgehouden over het gedrag van gedaagden.

De regievoerder van de gemeente geeft in de evaluatie aan dat de informatie die hij over de gedragingen van gedaagden te horen en te lezen krijgt middels het bijgehouden logboek van eisers hem de overtuiging brengt dat de misdragingen van gedaagden een reëel beeld geven van de situatie.

De gedragingen van partijen worden over en weer door elkaar betwist. Er is dus sprake van het woord van de een tegen het woord van de ander. Eisers hebben hun beschuldigingen, in tegenstelling tot gedaagden, echter onderbouwd met een zeer uitgebreid logboek, beeld- en geluidsopnames en daarnaast hebben zij verklaringen van buurtgenoten waaruit kan worden afgeleid dat gedaagden stelselmatig en opzettelijk overlast hebben veroorzaakt en dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan pestgedrag. Ook het geciteerde verslag van de gemeente ondersteunen het verhaal van eisers. De rechtbank is ervan overtuigd dat de beschuldigingen van eisers gefundeerd zijn, terwijl daar wat betreft de beschuldigingen van gedaagden onvoldoende onderbouwing voor aanwezig is. Het gedrag van gedaagden moet mede vanwege het structurele en langdurige karakter ervan, worden beschouwd als onrechtmatige hinder.

Een verbod als door eisers gevorderd komt alleen in aanmerking voor toewijzing (voor zover daarmee meer is bedoeld dan hetgeen reeds uit de wet voortvloeit) als er sprake is van een, op recente ervaringen gestoelde, reële kans dat de bedoelde gedragingen zich in de nabije toekomst zullen voordoen. Gelet op wat hiervoor is overwogen over het recente en structurele onrechtmatige handelen door gedaagden jegens eisers, is van deze situatie sprake en kan de vordering worden toegewezen. De rechtbank zal daarom een algemeen verbod van onrechtmatige hinder uitspreken.

Met betrekking tot de post immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voor een immateriële schadevergoeding op de voet van art. 6:106 BW meer nodig is dan de enkele stelling dat eisers psychisch leed is berokkend. Er moet sprake zijn van aantasting in de persoon, zoals in dat wetsartikel bedoeld. Volgens de Hoge Raad in het arrest van 13 januari 1995 (ECLI:NL:1995:ZC1608) is een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen daarvoor niet voldoende. In het algemeen zal slechts bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld in rechte het bestaan van geestelijk letsel kunnen worden vastgesteld. Op zichzelf is voorstelbaar dat de onrechtmatige hinder veel impact heeft gehad op de gemoedstoestand en het gezinsleven van eisers. Nu echter over concrete hieruit voortvloeiende ziektebeelden door hen onvoldoende (met stukken onderbouwd) is aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende grond om een immateriële schadevergoeding toe te kennen.

Voor wat betreft het door gedaagden gevorderde verbod op camera’s overweegt de rechtbank dat eisers het recht hebben om hun perceel te beveiligen met camera’s. Gelet op het recht op privacy moet dit wel proportioneel zijn en zich tot het voor beveiliging noodzakelijke minimum beperken.

Gelet op de onmin tussen deze beide buren en de daardoor kennelijk gevoelde noodzaak om te kunnen controleren en bewijzen of en dat gedaagden overlast of hinder veroorzaken, is het redelijk dat zij met bewakingscamera’s ook de erfgrens en een naastliggende smalle strook grond van het buurperceel in beeld brengen, zodanig dat er niet ongezien overlast of hinderlijke gedragingen vanaf dat perceel kunnen worden verricht. De camera moet dan wel gericht zijn op het eigen perceel en de erfgrens en niet op het perceel van de buren. Gelet hierop moet de vordering van gedaagden om de camera te verwijderen worden afgewezen.