ECLI:NL:RBLIM:2022:8265 (Discriminatoir proeftijdontslag van zieke werkneemster)

Rechtbank Limburg 25 oktober 2022, Werkneemster met agressieve vorm van longkanker wordt nog voordat ze in dienst is getreden ontslagen
(ECLI:NL:RBLIM:2022:8265)

Essentie

Werkneemster zegt haar vaste contract op om per 1 mei 2022 een jaarcontract aan te gaan met decoZorg. Voordat de nieuwe arbeidsovereenkomst start, wordt zij op 12 april 2022 gediagnosticeerd met een agressieve vorm van longkanker. Op 28 april 2022 zegt decoZorg de arbeidsovereenkomst op in de proeftijd.

In deze procedure vordert de werkneemster op grond van art. 7:681 lid 1 sub c BW een billijke vergoeding ter hoogte van 57.346,05 euro bruto en 5.000 euro netto te verhogen met pensioenschade. Zij stelt dat decoZorg de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd wegens haar handicap of chronische ziekte. DecoZorg heeft dit immers steeds als reden voor het ontslag aangegeven. Volgens werkneemster is sprake van een discriminatoire opzegging. DecoZorg heeft zich verweerd met de stelling dat de reden voor het ontslag een reorganisatie was waar het wervingspersoneelslid niet eerder bekend mee was.

Rechtsregel

In de proeftijd geldt dat de werkgever geen redelijke grond hoeft te hebben om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Ook kan een proeftijdontslag gegeven worden voordat de arbeidsovereenkomst aanvangt. De gelijkebehandelingswetgeving geldt onverkort in deze periode. Op grond van art. 4 juncto 1 Wgbh/cz is het verboden om bij het aangaan en beëindigen van een arbeidsovereenkomst onderscheid te maken op grond van handicap of chronische ziekte. 

Inhoud uitspraak

De kantonrechter onderzoekt of sprake is van een discriminatoir ontslag en overweegt het volgende. Na haar diagnose heeft de werkneemster, in de persoon van haar echtgenote, meermaals telefonisch contact gehad met decoZorg over de betekenis van haar diagnose voor de toekomstige arbeidsrelatie. In deze gesprekken is dan ook alleen haar gezondheidssituatie aan de orde gekomen. De HR-manager heeft duidelijk gemaakt dat vanwege haar medische situatie de arbeidsovereenkomst niet in stand kon blijven. Werkneemster heeft nadrukkelijk betwist dat in deze gesprekken bedrijfseconomische omstandigheden ter sprake zijn gekomen.

In de opzegbrief geeft decoZorg “de huidige situatie” als reden, zonder nadere toelichting. De kantonrechter ziet onvoldoende feitelijke onderbouwing voor het standpunt van de directeur dat in eerste instantie ook de slechte financiële positie van het bedrijf genoemd werd in de brief, maar dat dit geschrapt zou zijn om onrust te voorkomen. Het had dan ook op de weg van de werkgever gelegen om te zorgen dat haar HR-afdeling bekend zou zijn met een eventuele personeelsstop. DecoZorg heeft ook ter zitting haar slechte financiële positie onvoldoende onderbouwd.

Volgens de kantonrechter kan niet anders geconcludeerd worden dan dat het door decoZorg gegeven ontslag onlosmakelijk verbonden is met de ziekte van werkneemster en daarmee in strijd is met art. 4 juncto art. 1 Wgbh/cz. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit ernstige verwijtbaarheid oplevert. De werkneemster maakt dus aanspraak op de billijke vergoeding.

De werkneemster is bij de berekening van de billijke vergoeding uitgegaan van een duur van de arbeidsovereenkomst van twee jaar (104 weken loondoorbetalingsverplichting). De kantonrechter volgt dit niet, omdat dan moet worden uitgegaan van de situatie dat het jaarcontract met een jaar verlengd zou worden. Het stond decoZorg immers geheel vrij om de arbeidsrelatie na een jaar niet te verlengen. Uitgaande van een jaar resterend dienstverband komt de kantonrechter op een billijke vergoeding van 33.000 euro bruto.