ECLI:NL:RBGEL:2021:5835 (Quasi-legaat en finaal verrekenbeding)

Rechtbank Gelderland 3 november 2021, Quasi-legaat en finaal verrekenbeding
(ECLI:NL:RBGEL:2021:5835)

Essentie

De rechtsvraag die in deze uitspraak centraal staat is of het alsof-verrekenbeding in de partnerschapsvoorwaarden van gedaagde en erflater kan worden aangemerkt als quasi-legaat in de zin van art. 4:126 lid 2 sub a BW.

Rechtsregel

De rechtbank oordeelt dat aan alle voorwaarden van art. 4:126 lid 2 sub a BW is voldaan. Daarmee kan het alsof-verrekenbeding in de partnerschapsvoorwaarden aangemerkt worden als quasi-legaat.

Inhoud vonnis

Feiten

De eisers in casu zijn de kinderen van erflater. De erflater is gescheiden van de moeder van eisers en was ten tijde van zijn overlijden geregistreerd partner van gedaagde. Erflater en gedaagde zijn partnerschapsvoorwaarden overeengekomen waarin zij,  zonder het maken van een periodiek verrekenbeding, elke gemeenschap van goederen hebben uitgesloten.

Eisers betogen dat zij als legitimarissen recht hebben op een legitieme portie die 1/6e bedraagt van het saldo van de nalatenschap. Het alsof-verrekenbeding in de partnerschapsvoorwaarden bevat een quasi-legaat dat bij de vaststelling van de legitimaire massa niet in aanmerking dient te worden genomen.

Gedaagde stelt dat het alsof-verrekenbeding uit de partnerschapsvoorwaarden geen quasi-legaat is. Dit heeft als resultaat dat het verrekenbeding in een schuld van de nalatenschap aan gedaagde en mitsdien de legitimaire massa verkleint.

Beoordeling

De rechtbank oordeelt dat de vordering die gedaagde heeft door toepassing van het alsof-verrekenbeding moet worden aangemerkt als quasi-legaat in de zin van art. 4:126 lid 2 sub a BW. Uit art. 4:126 lid 2 sub a BW volgen een vijftal voorwaarden:

  • Er moet sprake zijn van een beding,
  • waarbij een goed overgaat of kan gaan,
  • onder opschortende voorwaarde of tijdsbepaling en
  • toepassing bij overlijden van degene aan wie het goed toebehoort en
  • zonder redelijke tegenprestatie.

Concluderend stelt de rechtbank de vorderingen van eisers vast op € 49.762,75 per vordering en veroordeelt gedaagde om in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflater om aan eisers ieder een bedrag van € 29.959,75 te voldoen.