Rechtbank Den Haag 31 januari 2025, Detentiecentrum Schiphol onvoldoende afwijkend van strafdetentie
(ECLI:NL:RBDHA:2025:1161)
Essentie
Deze zaak betreft de detentieomstandigheden van een vreemdeling (hierna te noemen: eiser) in het Justitieel Complex Schiphol (hierna te noemen: JCS) en de vraag of deze omstandigheden voldoen aan de eisen van de Opvangrichtlijn. De rechtbank oordeelt door middel van een schouw dat dit niet het geval is, hetgeen met zich meebrengt dat de detentie van eiser van meet af aan onrechtmatig is.
Rechtsregel
Volgens de Opvangrichtlijn moet bewaring plaatsvinden in accommodaties die specifiek zijn ingericht voor dit doel. Indien de omstandigheden in een detentiecentrum niet aan deze normen voldoen, kan de bewaring als onrechtmatig worden beschouwd en moet de vreemdeling worden vrijgelaten.
Inhoud uitspraak
Feiten
Op 1 januari 2025 is eiser per vliegtuig vanaf Taiwan op Schiphol aangekomen. Vervolgens heeft hij asiel aangevraagd. Daarna is aan eiser een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd op grond van artikel 6 lid 3 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze maatregel ondergaat hij in het JCS. JCS is een detentiecentrum met zowel strafrechtelijke als vreemdelingenrechtelijke afdelingen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna te noemen: IND) huurt zes afdelingen voor vreemdelingen die op Schiphol asiel hebben aangevraagd of zijn overgebracht vanuit Detentiecentrum Rotterdam. Op deze afdelingen geldt het Reglement regime grenslogies (Rrg), terwijl de Penitentiaire beginselenwet van toepassing is op de strafrechtelijke afdelingen. De afdelingen zijn qua gebouw en inrichting identiek. Bij ruimtegebrek kunnen afdelingen flexibel worden ingezet. Dit kan leiden tot situaties waarin vreemdelingen tijdelijk in een strafrechtelijke setting verblijven en mogelijk met elkaar kunnen interacteren.
De rechtbank stelt vast dat de detentieomstandigheden in het JCS niet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn. Dit komt doordat richtlijn vereist dat vreemdelingenbewaring plaatsvindt in accommodaties die specifiek zijn ingericht en toegerust voor de opvang van vreemdelingen, met voorzieningen die recht doen aan hun juridische status en kwetsbare positie. De rechtbank merkt hier op dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zich hier nog niet over heeft uitgelaten.
Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van eiser blijkt dat de omstandigheden in het JCS vergelijkbaar zijn met die in een reguliere penitentiaire inrichting, waarbij beperkingen gelden die niet passen binnen een vreemdelingenbewaring. Zo is sprake van een regime met een sterk repressief karakter, onvoldoende mogelijkheden voor bewegingsvrijheid en sociale interactie en een gebrek aan passende faciliteiten voor de opvang van vreemdelingen. Deze omstandigheden schieten tekort in het licht van de waarborgen die de Opvangrichtlijn biedt.
Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de afdelingen waar vreemdelingen verblijven qua gebouw en inrichting identiek zijn aan de afdelingen waar strafrechtelijke gedetineerden verblijven. De rechtbank concludeert hiermee dat de minister van Asiel en Migratie niet zoveel als mogelijk voorkomt dat de bewaring gelijkstaat aan detentie in een gevangenisomgeving. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Allereerst worden vreemdelingen standaard tussen tien uur ’s avonds en acht uur ’s ochtends opgesloten in een cel. Dit heeft per definitie een penitentiair karakter.
Daarnaast dienen zij verplicht gebruik te maken van een tweepersoonscel, zijn er beperkte mogelijkheden tot luchten, is begeleiding verplicht om naar buiten te vertrekken, waarbij steeds langs gesloten deuren moet worden gegaan, standaard langs een detectiepoort na contact met anderen buiten de afdeling. Bovendien is er beperkte mogelijkheid tot het gebruiken van eigen mobiele telefoons en hebben vreemdelingen beperkte toegang tot internet. Ook zijn in het hele gebouw – de cellen uitgezonderd – zichtbare bewakingscamera’s geplaatst; ook op de luchtplaats en de ruimte waar de vreemdeling bezoek kan ontvangen.
Omdat de detentie niet in overeenstemming is met de toepasselijke regelgeving, concludeert de rechtbank dat de vrijheidsbeneming van eiser onrechtmatig is. Dit heeft tot gevolg dat de detentie onmiddellijk moet worden beëindigd en dat eiser per direct in vrijheid moet worden gesteld. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser door deze onrechtmatige detentie schade heeft geleden. De hoogte van de schadevergoeding is vastgesteld conform de geldende richtlijn voor compensatie bij onrechtmatige detentie.