ECLI:NL:RBDHA:2024:6182 (Invoering coronatoegangsbewijs niet onrechtmatig)

Rechtbank Den Haag 1 mei 2024, De Staat handelt niet onrechtmatig door invoering coronatoegangsbewijs
(ECLI:NL:RBDHA:2024:6182)

Essentie

Deze zaak gaat over de vraag of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door van 25 september 2021 tot 25 februari 2022 het coronatoegangsbewijs (CTB) in te voeren. Eisers vorderen vergoeding van de schade die zij daarvoor hebben geleden. De rechtbank Den Haag doet uitspraak en wijst de vorderingen af.

Rechtsregel

De invoering van het CTB wordt geacht een inmenging te zijn geweest in de grondrechten van eisers. Indien sprake is van inmenging in grondrechten dient de Staat te stellen en te bewijzen dat die inmenging gerechtvaardigd was. De rechtbank beoordeelt dit op basis van de situatie op het moment van de invoering van het CTB en de informatie die destijds voorhanden was.

Inhoud vonnis

Feiten

Per 25 september 2021 is de gewijzigde Tijdelijke Regeling Covid-19 (Trm) in werking getreden. Vanaf dat moment was het CTB verplicht voor toegang tot niet-essentiële sectoren zonder doorstroom. Voorbeelden hiervan zijn bioscopen, eet- en drinkgelegenheid en sportevenementen.

Het CTB had een gunstige uitwerking op de te verwachten ziekenhuisopnames, ondanks dat inmiddels was gebleken dat vaccinatie de overdacht van het virus minder onderdrukte dan gehoopt. De besmettingscijfers liepen namelijk weer op. Op 4 november 2021 werd daarom het CTB ook verplicht op doorstroomlocaties in kunst, cultuur en evenementen. Zonder CTB kon men bijvoorbeeld geen casino’s, musea of buitenterrassen bezoeken.

Eisers stellen dat zij door de invoering van het CTB in hun grondrechten zijn beperkt zonder dat daarvoor een goede reden was. Volgens hen was het CTB ongeschikt voor de doelen die de Staat voor ogen had. Naar het idee van eisers was het CTB louter een drukmiddel om te stimuleren dat burgers zich lieten vaccineren. Burgers die zich niet lieten vaccineren hadden vanwege het CTB geen toegang meer tot bepaalde locaties. Dit werd gezien als het maatschappelijk buitensluiten van burgers. Dit alles vinden eisers onrechtmatig en om die reden vorderen zij vergoeding van de schade die zij daardoor hebben geleden.

De Staat stelt dat tijdens de coronaperiode sprake was van botsende grondrechten die afgewogen moesten worden. In de uitzonderlijke omstandigheden van dat moment was de invoering van het CTB volgens de Staat een noodzakelijke en proportionele maatregel. De Staat stelt dat die maatregel ook niet zomaar was genomen, maar pas nadat daarover uitgebreid was geadviseerd door verschillende deskundigen en maatschappelijke organisaties. Ook is de maatregel zodra dat kon weer ingetrokken.

Inmenging in grondrechten

Eisers doen onder meer beroep op grondrechten uit de Grondwet, het EU-Handvest en het IVBPR. De rechtbank oordeelt dat het CTB een inmenging was in de grondrechten van eisers. De vorderingen van eisers worden getoetst aan artikel 8 EVRM. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat iedereen recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleden, zijn woning en zijn correspondentie. Lid 2 geeft vereisten waaronder inmenging toegestaan is in de rechten die de Staat op grond van artikel 8 lid 1 EVRM behoort te beschermen. De vereisten voor inmenging zijn een wettelijke basis, proportionaliteit en noodzakelijkheid in een democratische samenleving.

Wettelijke basis

Eisers vinden dat er voor de invoering van het CTB geen geldige wettelijke basis was. De invoering van het CTB was geregeld in een ministeriële regeling (de Trm). Volgens eisers staat de Grondwet niet toe dat grondrechten worden beperkt via lagere regelgeving. Tegen dit argument constateert de rechtbank dat de invoering van het CTB ook is geregeld in een wet in formele zin, de Wet publieke gezondheid (Wpg).

Noodzakelijk in een democratische samenleving

De noodzakelijkheidstoets houdt in dat de maatregel een legitiem doel moet dienen en moet zijn ingevoerd om een dringende sociale behoefte te beantwoorden. De rechtbank komt hierbij tot het oordeel dat de situatie in september 2021 nog erg riskant en onvoorspelbaar was. Op dat moment waren er nieuwe varianten van het virus in omloop en heerste veel onzekerheid over de gevolgen van een besmetting op lange termijn. De rechtbank acht het begrijpelijk dat de Staat het zekere voor het onzekere heeft genomen en het CTB heeft ingevoerd, zowel om kwetsbare burgers te beschermen als om de zorg te ontlasten. De breed gedragen wetenschappelijke en medische opvatting was namelijk dat voorzichtigheid geboden was.

Proportionaliteit

De proportionaliteitstoets vereist dat de maatregel in verhouding staat tot het nagestreefde doel en dat er geen minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn om dat doel te bereiken. De rechtbank erkende de ingrijpendheid van het CTB, maar achtte de maatregel op dat moment toch proportioneel. De Staat moest de grondrechten van alle burgers afwegen, ongeacht het feit dat sprake was van botsing van deze rechten. Sommigen werden gehinderd in hun privéleven of onderneming, terwijl anderen werden beschermd in hun rechten. Denk hierbij aan hun recht op leven en gezondheid.

Het EVRM biedt aan de Staat een zekere beleidsruimte om dergelijke afwegingen te maken. De rechtbank vond dat de Staat binnen deze beleidsruimte was gebleven bij de invoering van het CTB.

Conclusie

De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat de inmenging in de gegeven omstandigheden van september 2021 proportioneel en noodzakelijk was. De maatregel was gericht op het beschermen van de volksgezondheid en het voorkomen van te veel druk op de zorg. De rechtbank wijst om die reden de vorderingen van eisers af en oordeelt dat geen sprake was van onrechtmatig handelen door de Staat.