Rechtbank Den Haag 5 januari 2024, Gewonnen Staatslot
(ECLI:NL:RBDHA:2024:61)
Essentie
De man beweert dat zijn schoonvader het winnende Staatslot van hem heeft gestolen en dat hij eigenlijk de gerechtigde eigenaar van het winnende lot is. De man is echter in het ongelijk gesteld.
Rechtsregel
De Staatsloterij heeft in redelijkheid over kunnen gaan tot uitbetaling van de hoofdprijs aan de schoonvader. Uit het Deelnemersreglement blijkt namelijk dat degene met het fysieke lot recht heeft op uitbetaling. Volgens art. 3:119 BW wordt de bezitter ook vermoed de rechthebbende te zijn. Ook heeft de Staatsloterij onderzoek uitgevoerd en daaruit bleek dat er geen twijfels waren dat de schoonvader de eigenaar van het lot was.
Inhoud uitspraak
Een man voert aan dat hij de eigenaar is van het winnende Staatslot waar de hoofdprijs van 3,2 miljoen euro op is gevallen. De man heeft het lot gekocht en zijn schoonvader zou dit lot van hem hebben gestolen. De man dagvaardt de Staatsloterij om de hoofdprijs van de ‘1 oktober trekking’ aan hem uit te keren. De Staatsloterij voert aan dat zij niet gehouden is de hoofdprijs aan de man uit te betalen. De Staatsloterij is volgens het Deelnemersreglement alleen verplicht de hoofdprijs uit te keren aan degene die het fysieke winnende lot kan tonen. De schoonvader heeft het fysieke lot overhandigd. De Staatsloterij heeft nog enig onderzoek uitgevoerd maar heeft geen reden om eraan te twijfelen dat de schoonvader de eigenaar is van het lot. Verder voert de Staatsloterij aan dat de man eigenlijk een geschil heeft met zijn schoonvader en dat de Staatsloterij daarbuiten staat.
Beoordeling
De rechter oordeelt dat het verweer van de Staatsloterij slaagt. Het gaat in dit geschil alleen om de vraag of de Staatsloterij in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot uitbetaling aan de schoonvader. Wie de eigenaar van het winnende lot is, moet in een procedure tussen de man en de schoonvader worden bepaald, dat is hier niet aan de orde.
Op grond van bepalingen in het Deelnemersreglement van de Staatsloterij is gebleken dat de Staatsloterij gerechtvaardigd de hoofdprijs heeft uitgekeerd aan de schoonvader. Uit dit reglement blijkt namelijk dat uitsluitend de aanbieder van het geldig deelnamebewijs recht heeft op uitbetaling. Het Staatslot is een zogenaamd recht aan toonder. De schoonvader meldde zich met het originele lot en dus had hij recht op uitkering van de prijs die was gevallen op dit lot. Volgens art. 3:119 BW wordt de bezitter vermoed rechthebbende te zijn. De Staatsloterij had dus inderdaad aan mogen nemen dat de schoonvader de eigenaar van het lot was. Verder moest volgens het Deelnemersreglement eerst een onderzoek worden gedaan voordat de uitkering plaats kon vinden. De staatsloterij heeft dit gedaan en zij hadden er geen twijfel over dat de schoonvader de eigenaar was.
De enkele omstandigheid dat de man het lot heeft gekocht, maakt niet dat hij daarom de gerechtvaardigde eigenaar is en uitbetaling aan hem moet plaatsvinden. De schoonvader heeft het lot geschonken gekregen van zijn schoonzoon. Uit feiten blijkt uit dat dit daadwerkelijk is gebeurd. Uit een telefoongesprek is gebleken dat de man vaker samen met zijn schoonvader loten kocht. Ook blijkt uit een video-opname van een gesprek tussen schoonvader en schoonzoon bij de Staatsloterij dat de schoonzoon zei dat de schoonvader nu eindelijk een ander huis kan kopen. Hieruit blijkt dat de schoonzoon zijn schoonvader eerder dus wel als gerechtigde winnaar zag. De schoonvader is ook al op leeftijd en heeft een verminderde motoriek het is dus niet waarschijnlijk dat de schoonvader het winnende lot heeft gestolen en ontfutseld van de schoonzoon. De Staatsloterij heeft dus in redelijkheid tot uitkering van de hoofdprijs aan de schoonvader mogen besluiten.