ECLI:NL:RBDHA:2023:8817 (Uitzondering op bevoegdheid Nederlandse rechter)

Rechtbank Den Haag, 20 februari 2023, Immuniteit van rechtsmacht bij diplomatieke werknemer in Nederland
(ECLI:NL:RBDHA:2023:8817)

Essentie

Nadat een vrouw al jaren werkzaam is bij deĀ ambassade van de Republiek Angola in Nederland, ontvangt zij bericht van haar werkgever dat haar werk eindigt. De vrouw verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Ondanks dat de vrouw in Nederland werkt, is de Nederlandse rechter echter niet bevoegd hierover te beslissen.

Rechtsregel

Over een arbeidsovereenkomst waarbij de arbeid voornamelijk in Nederland wordt verricht, heeft de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht. Dit wordt echter beperkt door in het volkenrecht erkende uitzonderingen.

Een van deze uitzonderingen volgt bijvoorbeeld uit het VN-Verdrag, waarbij een staat beroep kan doen op immuniteit van rechtsmacht indien een werknemer onder andere lid is van het diplomatieke personeel van een internationale organisatie.

Inhoud uitspraak

Een vrouw is sinds 2013 werkzaam bij de ambassade van de Republiek Angola in Amsterdam. In 2022 kreeg zij bericht van de Republiek Angola dat haar werk in Nederland eindigt. De vrouw verzoekt hierop de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. De Republiek Angola heeft de vrouw gesommeerd haar woning binnen 3 maanden te verlaten en haar diplomatieke verblijfskaart in te leveren omdat zij geen onderdeel meer vormt van de diplomatieke missie. De vrouw voert aan dat het verliezen van haar diplomatieke verblijfsrechten kunnen leiden tot een vertrekplicht uit Nederland. Ze lijdt echter aan een terminale nierziekte waarvoor zij in behandeling is in Nederland. Deze behandeling is niet beschikbaar in Angola, waardoor het verlaten van Nederland haar overlijden tot gevolg zal hebben.

In het verweer voert de Republiek Angola aan dat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid heeft om op dit verzoek te reageren. Volgens de Republiek is er sprake van immuniteit van jurisdictie, op basis van internationaal gewoonterecht. Ondanks dat de vrouw binnen Nederland woont en werkzaam is, werkt ze voor de Angolese overheid.

De beoordeling

In beginsel komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, op grond van artikel 6 onder b Rv. Artikel 13a van de Wet algemene bepalingen stelt echter dat er hier uitzonderingen op zijn, waarop de Republiek Angola een beroep doet.

In eerdere jurisprudentie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in ieder geval een deel van de bepalingen van het VN-Verdrag als internationaal gewoonterecht kunnen worden gekwalificeerd. De Nederlandse rechter is hier dan aan verbonden. In deze zaak is artikel 11 lid 2 van het VN-Verdrag van toepassing. Hierin wordt beschreven dat een staat beroep kan doen op immuniteit van rechtsmacht indien de werknemer onder andere “lid is van het diplomatieke personeel van een permanente vertegenwoordiging bij een internationale organisatie”. De vrouw valt onder deze beschrijving, waardoor de Nederlandse rechter onbevoegd is.

De kantonrechter begrijpt het belang van de vrouw om in Nederland te blijven vanwege haar medische behandeling. Dit belang weegt echter niet mee in de beoordeling of de Republiek Angola een beroep kan doen op immuniteit.

De kantonrechter verklaart zich onbevoegd en veroordeelt de vrouw tot betaling van de proceskosten.