ECLI:NL:RBDHA:2020:8562 (brandstichter CBR)

Rechtbank Den Haag 8 september 2020, brandstichter CBR
(ECLI:NL:RBDHA:2020:8574)

Door Felicity Garretsen

Essentie

De rechtbank in Den Haag heeft een 39-jarige man veroordeeld tot tbs met dwangverpleging voor brandstichting in het gebouw van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) in Rijswijk.

Rechtsregel

Wanneer opzettelijk brand wordt gesticht met benzine in een openbaar gebouw, dat op dat tijdstip geopend is, waar werknemers en bezoekers aanwezig zijn, waarbij de brand woedt op een centrale plek waar meerdere mensen aanwezig of nabij zijn, en hiermee onder meer een nooduitgang wordt geblokkeerd, levert dit concreet levensgevaar op en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in het gebouw aanwezige personen, en gevaar voor goederen in het gebouw. Wanneer open vuur in aanraking wordt gebracht met een zeer brandbare stof zoals benzine, kan naar algemene ervaringsregels worden gesteld dat deze vlam kan vatten en dat het vuur kan overslaan naar andere goederen en personen in de ruimte. Hierbij ontstaan bovendien levensgevaarlijke gassen, zoals koolmonoxide, die bij inademing zeer gevaarlijk en direct levensbedreigend zijn.

Inhoud arrest

In deze zaak heeft een 39-jarige man op 3 januari 2020 opzettelijk brand gesticht in het gebouw van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) te Rijswijk, door open vuur in aanraking te brengen met benzine. De man heeft ter zitting verklaard dat hij inderdaad de brand heeft gesticht. Volgens de man was hij al negen keer gezakt voor zijn rijexamen en heeft hij de brand gesticht om aandacht te vragen voor zijn situatie. De brand veroorzaakte veel materiële schade en het pand kon daardoor zes maanden niet worden gebruikt, met alle gevolgen voor medewerkers en examenkandidaten. Daarbij komt dat de brand en de rookontwikkeling ernstige of zelfs fatale gevolgen kon hebben voor de aanwezigen in het pand.

Volgens de rechtbank is bewezen dat de man de brand heeft gesticht. De rechtbank stelt op grond van bewijsmiddelen vast dat het gebouw van het CBR ten tijde van de brand was geopend, dat ook op dat tijdstip in de ochtend al veel werknemers en bezoekers in dat gebouw waren, dat de brand heeft gewoed op een centrale plek bij de ingang op de begane grond, dat de brand onder meer een nooduitgang blokkeerde, en dat meerdere mensen aanwezig waren in of nabij die centrale ruimte. Daarbij komt dat zich veel rook ontwikkelde bij de brand en dat die rook zich verspreidde door het gebouw. Gelet hierop is de rechtbank – anders dan door de raadsman is betoogd – van oordeel dat ten tijde van de brandstichting concreet levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat pand aanwezige personen te duchten is geweest, en dat gemeen gevaar voor goederen in het pand is ontstaan.

Wanneer open vuur in aanraking wordt gebracht met een zeer brandbare stof zoals benzine, kan naar algemene ervaringsregels worden gesteld dat deze vlam kan vatten en dat het vuur kan overslaan naar andere goederen en personen in de ruimte. Hierbij ontstaan bovendien levensgevaarlijke gassen, zoals koolmonoxide, die bij inademing zeer gevaarlijk en direct levensbedreigend zijn. De brand heeft veel schade aan goederen in de ruimte veroorzaakt. Dat het vuur zich niet verder heeft verspreid en dat het geen grotere gevolgen heeft gehad, is niet te danken aan de brandstichter, maar is het gevolg geweest van de goede interne organisatie van het gebouw (meerdere uitgangen) en adequaat handelen van de in het pand aanwezigen en de brandweer.

Volgens gedragsdeskundigen heeft de verdachte psychische problemen en is hij verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank gaat mee in deze conclusie. Het is noodzakelijk dat de verdachte intensief wordt behandeld. De officier van justitie heeft op de zitting drie jaar en tbs met dwangverpleging geëist. De rechtbank vindt het in het belang van de verdachte en de maatschappij dat de tbs-maatregel zo snel mogelijk begint. Daarom legt de rechtbank geen gevangenisstraf voorafgaand aan de behandeling op.