ECLI:NL:RBDHA:2019:12738 (Klacht over seksgrappen leidt tot ontslag)

Rb. Den Haag 29 november 2019, Klacht over seksgrappen leidt tot ontslag
(ECLI:NL:RBDHA:2019:12738)

Door Julia Mantel

Essentie

Het bij herhaling maken van ongepaste opmerkingen jegens vrouwelijke collega’s leidt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Rechtsregel

De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b, lid 8, onderdeel a, BW. Een ‘studentikoze’ bedrijfscultuur is geen rechtvaardiging voor het maken van ongepaste grappen.

Inhoud vonnis

De verweerder, sinds 2014 werkzaam bij OGD, had in 2018 een opmerking gemaakt over het decolleté van een medewerkster, waarna die medewerkster zich tot de vertrouwenspersoon van het OGD wendde. Naar aanleiding van de klacht volgde een gesprek met de verweerder. In 2019 dient een andere medewerkster een klacht in over de verweerder. Tijdens een gesprek tussen deze medewerkster en de verweerder over hun samenwerking, gaf de medewerkster aan dat ze de huidige gang van zaken niet leuk vond. De verweerder reageerde hierop met: ‘ik snap dat je het leuker vindt om op het hoofd van je vriendje te zitten’. De verweerder is aangesproken op zijn gedrag en tijdens dit gesprek erkende hij zijn opmerking. Nog dezelfde dag ontving hij zijn ontslagbrief.

In casu wil OGD de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van artikel 7:671b, lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669, lid 3, onderdeel e, dan wel onderdeel g BW. De grondslag van dit verzoek is primair verwijtbaar handelen en subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding.

Ter onderbouwing van dit verzoek voert OGD aan dat in oktober 2018 al is gesproken met de verweerder naar aanleiding van een klacht van een vrouwelijke onderschikte.  In dit geval had de verweerder tegen de medewerkster, in het bijzijn van collega’s, gezegd dat zij haar overwinning bij een potje tafeltennis te danken had aan haar decolleté . Toen zij tijdens een latere gelegenheid wat stil was in zijn aanwezigheid, zei hij bovendien: “wees niet zo introvert, kut.’’ De verweerder is toen duidelijk te kennen gegeven dat een dergelijke klacht niet nog eens mocht voorkomen.

Nog geen jaar later, in augustus 2019, wordt er opnieuw een klacht ingediend door een vrouwelijke medewerker over de wijze waarop zij door de verweerder is bejegend. De reactie van de verweerder is dat hij begrijpt “dat ze het leuker vindt om op het gezicht van haar vriendje te zitten.” Ook maakte hij een grap over een vlek in haar kleding met de opmerking “dat zij zich weer had laten onderspuiten.”

OGD acht het gedrag ernstig verwijtbaar. Het soort uitspraken dat de verweerder zich permitteert, kwalificeert als bullying en zorgt voor een onveilig werkklimaat. Ook zou herplaatsing geen zin hebben, aangezien de verweerder overal in de organisatie met vrouwelijke medewerkers zou moeten werken.

De verweerder stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen en voert aan dat de bedrijfscultuur van OGD zeer informeel en studentikoos is. Het maken van platvloerse seksgrappen komt regelmatig voor en dit blijkt ook uit diverse WhatsApp-gesprekken. Bovendien stelt de verweerder dat hem in 2018 helemaal niet duidelijk is gemaakt dat hij bij herhaling zijn baan kon verliezen. Hij stelt ook dat het te ver gaat om te concluderen dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat het in redelijkheid niet gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De verweerder is bereid om gesprekken aan te gaan om de lucht te klaren.

Deze verweren zijn vergeefs; de kantonrechter wijst het verzoek van OGD toe en ontbindt de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b, lid 8, onderdeel a, BW. Factoren die meespelen bij deze beslissing zijn onder meer het feit dat de verweerder al eerder was gewaarschuwd dat hij zijn gedrag jegens vrouwelijke collega’s moest aanpassen.

Bovendien stelt de kantonrechter dat een ‘studentikoze’ bedrijfscultuur geen rechtvaardiging is voor het maken van ongepaste grappen. De seksgrappen die in de WhatsApp-gesprekken tussen werknemers van OGD werden gemaakt, kunnen niet gelijkgesteld worden met de opmerkingen van de verweerder. Deze grappen werden immers gemaakt tussen gelijken onderling, veelal over anderen, waar deze anderen niet bij waren. De opmerkingen die de verweerder heeft gemaakt, werden daarentegen juist gemaakt tegen werkneemsters die in meer of mindere mate van de verweerder afhankelijk waren en door deze opmerkingen gekwetst werden. Daarbij komt dat het in beide gevallen ging om personen die zich in een extra kwetsbare situatie bevonden: de eerste werkneemster was aan het re-integreren, de tweede werkneemster had net van de verweerder te horen gekregen dat hij vond dat zij niet voldoende capabel was voor haar taken.

De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van OGD toewijst en de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b, lid 8, onderdeel a, BW ontbindt met ingang van 1 januari 2020. Er is geen aanleiding om de verweerder een transitievergoeding of een billijke vergoeding toe te kennen.