ECLI:NL:PHR:1978:AB7467 (Maarnse broodbezorger)

Hoge Raad, 3 november 1978, geen verkeerde opgave of verzwijging van omstandigheden
(ECLI:NL:PHR:1978:AB7467)

Essentie

In deze zaak wordt duidelijk welke eisen artikel 251 K (oud) stelt voor een beroep van de verzekeraar op een verkeerde opgave.

Rechtsregel

De Hoge Raad heeft in deze uitspraak beslist dat artikel 251 K voor een beroep van de verzekeraar op een verkeerde opgave niet eist dat de onjuistheid van de opgave aan de verzekeringnemer bekend was. Anders dan bij verzwijging is voor een beroep op onjuiste opgave niet vereist dat het een omstandigheid betreft die hoewel niet bekend wel als bekend beschouwd dient te worden, d.w.z. hem bekend had behoren te zijn. De Hoge Raad heeft zijn beslissing derhalve gebaseerd op de letterlijke tekst van art. 251 K.

Inhoud arrest

Appeldoorn heeft op 8 december 1969 zijn huisarts geraadpleegd vanwege pijn aan zijn been. Na onderzoek worden medicijnen voorgeschreven, maar wordt de diagnose niet aan Appeldoorn medegedeeld. Vervolgens sluit Appeldoorn op 30 januari 1970 een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij RVS. Op de vragen omtrent gezondheid, beroep, lichamelijke inspanning en aandoeningen wordt niets merkwaardigs vermeld. Tevens wordt een ontkennend antwoord gegeven op de vraag: “Zijn er nog omstandigheden met betrekking tot Uw gezondheid en werkkracht thans of in het verleden die bij de beantwoording van bovenstaande vragen niet werden vermeld?” Er wordt dan ook met ingang van 30 januari 1970 tussen partijen een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten. Hierna is Appeldoorn nogmaals op 29 juli 1970 in een polikliniek en op 20 november 1970 in een revalidatiecentrum lichamelijk onderzocht, waarbij geen afwijkingen van de gewrichten worden geconstateerd. Vervolgens is op verzoek van de medisch adviseur van RVS een rapport van een dokter uitgebracht waarin is vermeld dat Appeldoorn al vanaf februari 1969 klachten zou hebben die zien op moeheid, hoofdpijn en pijn in schouder- en kniegewrichten.

Appeldoorn vordert, onder de gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering met RVS, uitkeringen o.g.v. arbeidsongeschiktheid sinds april 1970, maar RVS beroept zich op nietigheid van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De reden daarvoor is onjuiste opgave en verzwijging aan de zijde van Appeldoorn. RVS stelt dat in het geval zij op de hoogte was geweest van de gewrichtsaandoeningen zij de verzekering niet of slechts onder beperkende voorwaarden zou hebben gesloten. RVS stelt dan ook dat niet de klachten over moeheid, hoofdpijn en pijn in schouder- en kniegewrichten, maar de artrotische veranderingen van de heupgewrichten ten tijde van de keuring op 23 januari 1970 bij Appeldoorn bekende omstandigheden waren als bedoeld in artikel 251 K. Ook brengt RVS naar voren dat Appeldoorn ten tijde van de keuring niets heeft gezegd over de klachten waarvoor hij de huisarts heeft geconsulteerd en in het geval hij dat wel gedaan zou hebben op basis hiervan een specialistisch onderzoek door RVS verlangd zou zijn.

De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep op verzwijging en is van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is dat Appeldoorn heeft geweten of heeft kunnen begrijpen dat de verzekeraar bij mededeling van de door het Hof bedoelde klachten de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben willen sluiten.