Hoge Raad 9 januari 2024, Herziening poging zware mishandeling
(ECLI:NL:HR:2024:5)
Essentie
Verdachte heeft een aanvraag ingediend bij de Hoge Raad ter herziening van zijn strafzaak naar aanleiding van nieuwe voorlopige getuigenverklaringen van betrokkenen die zijn afgelegd in de civiele procedure tussen verdachte en de benadeelde partij (verbalisant). De rechtsvraag die centraal stond was: wekken de overlegde voorlopige getuigenverklaringen een ernstig vermoeden op als bedoeld in art. 457 lid 1 aanhef en onder c Sv?
Rechtsregel
De inhoud van de overlegde voorlopige getuigenverklaringen wekt geen ernstig vermoeden op als bedoeld in art. 457 lid 1 aanhef en onder c Sv, omdat de verklaringen in hoofdlijnen dezelfde strekking hebben als de eerder afgelegde verklaringen bij de politie, aldus de HR.
Inhoud arrest
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor het op het hoofd slaan van een verbalisant met een barkruk. Dit is door de rechtbank gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. In de avond van 29 juli 2015 zijn er twee incidenten met barkrukken gebeurd: (1) het slaan met een barkruk waarbij een verbalisant is geraakt, en (2) het gooien met een barkruk waarbij een derde (zijnde een nicht van verdachte) geraakt is. Tijdens de terechtzitting bij de rechtbank gebruikte de raadsvrouw namens verdachte onder meer het verweer dat de opzet ontbrak op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel. Verdachte zou bij het zwaaien met de barkruk eerst zijn nicht op de rug geraakt hebben. Vervolgens zou de barkruk afgeketst zijn, waardoor verdachte per ongeluk ook de verbalisant geraakt heeft. Dit verweer is door de rechtbank destijds verworpen.
Verdachte heeft nu een verzoek tot herziening ingediend bij de Hoge Raad. Bij zijn aanvraag heeft verdachte voorlopige getuigenverklaringen overlegd van de verbalisant en vier betrokkenen die zijn afgelegd in 2023 in een civiele procedure tussen de verdachte en de verbalisant. Met die verklaringen wenst verdachte het eerder geschetste alternatieve scenario nader te onderbouwen met de toevoeging dat alleen zijn nicht met de barkruk is geraakt en niet de verbalisant. Volgens verdachte zijn de verklaringen van cruciale getuigen 180 graden gedraaid.
De HR stelt vast dat aan de verbalisant en de vier betrokkenen in 2023 hun eerdere getuigenverklaring voorgehouden zijn en dat de getuigen stellen bij hun eerdere verklaring te blijven. Eén van de getuigen verklaarde verder dat zij zich nu niets meer kan herinneren van het incident. Een andere getuige verklaarde dat hij zich niet meer kan herinneren wie er met de barkruk gegooid heeft.
Volgens de HR wekt de omstandigheid dat twee getuigen zich niets meer kunnen herinneren van het door verdachte met de barkruk op het hoofd slaan van de verbalisant niet een ernstig vermoeden op als bedoeld in art. 457 lid 1 aanhef en onder c Sv. De door verdachte overlegde voorlopige verklaringen hebben namelijk in hoofdlijnen dezelfde strekking als de eerder bij de politie afgelegde verklaringen die destijds in het strafdossier zaten. De aanvraag wordt daardoor kennelijk ongegrond geacht door de HR.