Hoge Raad 9 januari 2024, Medeplegen telen hennep zonder zelf hennep te telen
(ECLI:NL:HR:2024:3)
Essentie
In deze zaak heeft de verdachte niet zelf daadwerkelijk hennep geteeld, maar heeft het hof haar toch veroordeeld voor het medeplegen van het telen en het bezit van hennep. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand.
Rechtsregel
Het niet leveren van een bijdrage aan het daadwerkelijk telen van hennep sluit niet uit dat er alsnog sprake kan zijn van medeplegen als de gedragingen van verdachte een bijdrage van voldoende gewicht leveren aan het telen van de hennep.
Inhoud arrest
De verdachte wordt verdacht van het medeplegen (tezamen met haar echtgenoot) van het telen van hennep gedurende twee maanden en drie dagen en het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 24,5 kilo hennep. Tijdens het hoger beroep pleitte de verdediging voor vrijspraak, omdat niet voldaan zou zijn aan de vereisten voor medeplegen. Volgens de verdediging heeft verdachte het enkel voor haar echtgenoot mogelijk gemaakt om hennep te telen door haar echtgenoot telkens van en naar de hennepkwekerij te vervoeren. Verdachte wist van de aanwezigheid van de hennepkwekerij en heeft zich daarvan niet gedistantieerd, maar van verdere betrokkenheid van de verdachte is volgens de verdediging niet gebleken. Dat is onvoldoende om te spreken van een wezenlijke bijdrage aan hennepteelt, aldus de verdediging.
Het hof is niet meegegaan in de gedachtegang van de verdediging en komt tot een bewezenverklaring. Het hof stelt vast dat verdachte minder werkzaamheden ging verrichten als wimperspecialist, zodat zij haar echtgenoot kon vervoeren van en naar de hennepkwekerij. Ook deed zij in diezelfde plaats boodschappen. Om de indruk te wekken dat er geleefd werd in de woning waar de hennep werd geteeld, maakte verdachte de woning schoon, kookte daar, onderhield de tuin en sprak met de buren. Toen de politie de hennepkwekerij in de woning aantrof, bevond verdachte zich ook in die woning. Tevens wist verdachte dat zij en haar echtgenoot geld nodig hadden en verwachtte zij baat te hebben bij de hennepkwekerij, gezien de te verwachten opbrengst ervan, om zo hun schulden af te kunnen betalen. Op basis van deze door verdachte verrichte handelingen stelt het hof vast dat verdachte een wezenlijke bijdrage, van voldoende gewicht, leverde aan het telen van hennep en het bezit van de hennep.
De verdediging heeft cassatie in gesteld tegen het hierboven beschreven oordeel van het hof en klaagt dat het medeplegen niet bewezen kan worden. De Hoge Raad herhaalt eerst de relevante jurisprudentie met betrekking tot de vereisten van medeplegen. Vervolgens concludeert de HR dat in de bewijsvoering van het hof besloten ligt dat de door verdachte verrichte gedragingen niet bestonden uit het enkel vervoeren van haar echtgenoot van en naar de hennepkwekerij waardoor zij gelegenheid heeft verschaft tot het telen van de hennep. Dat vervoeren gebeurde soms wel drie of vier keer per week. Uit de bewijsvoering blijkt immers ook dat er een onderlinge taakverdeling was tussen verdachte en haar echtgenoot. Haar echtgenoot nam het telen voor zijn rekening, terwijl verdachte zorg droeg voor het ophouden van de schijn dat de woning enkel voor bewoning gebruikt werd en het voorkomen dat haar echtgenoot zou worden aangehouden. Bovendien zou er met de hennepkwekerij geld verdiend worden waarmee ook de schulden van verdachte afgelost zouden worden. Met inachtneming van al die gedragingen oordeelt de HR dat de bewezenverklaring van het hof van medeplegen voldoende gemotiveerd is. De verdachte heeft aldus een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan het telen van hennep. Het cassatiemiddel faalt zodoende.