ECLI:NL:HR:2023:978 (Bewijs overleggen tijdens het laatste woord)

Hoge Raad 27 juni 2023, Bewijs overleggen tijdens het laatste woord
(ECLI:NL:HR:2023:978)

Essentie

In dit arrest wordt de vraag beantwoord of de rechter het de verdachte mag weigeren om tijdens het laatste woord nog nieuw bewijsmateriaal te overleggen.

Rechtsregel

De rechter mag het uitoefenen van het recht van de verdachte om nieuw bewijsmateriaal te overleggen toetsen aan de beginselen van een behoorlijke procesorde. Indien de rechter oordeelt dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zich verzetten tegen het indienen van nieuw bewijsmateriaal, dan dient de rechter die beslissing te motiveren.

Inhoud arrest

Verdachte is veroordeeld voor het mishandelen van een politieagent, bestaande uit het geven van een kopstoot aan de agent. Tijdens het laatste woord van de verdachte in hoger beroep maakt de verdachte zijn wens pas kenbaar om bewijsmateriaal te overleggen en aan het dossier te laten toevoegen. De verdachte wenst één bewijsdocument aan het dossier te laten toevoegen vanwege het mogelijk in cassatie gaan. Daarnaast wenst de verdachte kleurenfoto’s aan het dossier toe te voegen, omdat deze foto’s de afstanden en de situatie ten tijde van het delict kunnen verduidelijken.

Nadat de raadsheren beraad gehouden hebben en het onderzoek ter terechtzitting is onderbroken, oordeelden de raadsheren dat de verdachte te laat was met het overleggen van het nieuwe bewijsmateriaal. De verdachte klaagt hierover in cassatie.

De HR stelt dat de verdachte op grond van art. 414 lid 1 Sv het recht heeft om voor of tijdens het onderzoek ter terechtzitting nieuw bewijsmateriaal te overleggen. De rechter mag een dergelijke handeling wel toetsen aan de beginselen van een behoorlijke procesorde. Of aan die eisen voldaan is, dient van geval tot geval bekeken te worden. Factoren die in dat geval een rol kunnen spelen, zijn de aard van het nieuwe bewijsmateriaal en ingeval het belastend bewijsmateriaal betreft, de aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt. Indien de rechter oordeelt dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zich verzetten tegen het indienen van nieuw bewijsmateriaal, dan dient de rechter die beslissing te motiveren. De HR stelt dat het hof slechts het moment waarop het verzoek door de verdachte is gedaan in aanmerking heeft genomen bij de beslissing. Het hof heeft zijn beslissing daarmee ontoereikend gemotiveerd, aldus de HR. Het cassatiemiddel slaagt daarmee.