Hoge Raad 12 mei 2023, Voor toepassing aangewezen verleggingsregeling in de btw moet identiteit afnemer bekend zijn volgens Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:691)
Essentie
Uit dit arrest blijkt of een ondernemer zijn afnemer moet kennen in het geval dat de ‘aangewezen’ verleggingsregeling wordt toegepast. Het gaat om de verleggingsregeling die verplicht is in bepaalde sectoren die gevoelig zijn voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik op het gebied van omzetbelasting (art. 12(5) Wet OB 1968).
Rechtsregel
Voor de toepassing van de verleggingsregeling in artikel 12(5) Wet OB 1968 is het vereist dat de identiteit van de afnemer bekend is bij de leverancier. Dit volgt uit de doelstelling en de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling, waarmee is beoogd om voor de inning van omzetbelasting meer waarborgen te scheppen wanneer in bepaalde sectoren van het bedrijfsleven fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik op het gebied van omzetbelasting wordt gesignaleerd. De algemene Unierechtelijke beginselen veranderen deze conclusie niet.
Inhoud arrest
Wettelijk kader
De hoofdregel binnen de btw is dat de btw wordt geheven van de ondernemer die een belaste levering van goederen of diensten verricht (art. 12(1) Wet OB 1968). In afwijking van de hoofdregel volgt uit artikel 12(5) Wet OB 1968 dat de btw wordt geheven van degene aan wie de levering wordt verricht in een door een besluit nader gewezen gevallen (“de aangewezen verleggingsregeling”). Dit betreft onder andere in het geval dat non-ferrometalen worden geleverd, waarvan sprake is in deze zaak.
Hoge Raad
Blijkens de wettekst van de aangewezen verleggingsregeling en de totstandkomingsgeschiedenis ervan is hiermee met name beoogd om meer waarborgen te bieden dat de omzetbelasting wordt ontvangen door de fiscus. De aangewezen verleggingsregeling moet dit bewerkstelligen in bepaalde sectoren van het bedrijfsleven waarin fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik op het gebied van omzetbelasting wordt gesignaleerd (o.a. de handel in non-ferrometalen).
Die waarborgen kunnen met een verleggingsregeling alleen worden geboden als de fiscus in staat is om vast te stellen wie de afnemer is naar wie de heffing van omzetbelasting wordt verlegd volgens de Hoge Raad. Kennisneming van de identiteit van de afnemer is noodzakelijk voor de controle op de heffing en inning van omzetbelasting bij de afnemer. In de aard van de aangewezen verleggingsregeling ligt dan ook als noodzakelijke voorwaarde besloten dat de identiteit van de (rechts)persoon aan wie de levering wordt verricht, door de fiscus kan worden vastgesteld.
Wanneer de leverancier de verleggingsregeling heeft toegepast en de inspecteur aannemelijk maakt dat de afnemer die is vermeld niet de afnemer kan zijn in werkelijkheid, dan kan alleen worden aangenomen dat de leverancier de verleggingsregeling terecht heeft toegepast wanneer hij aannemelijk maakt wie in werkelijkheid de afnemer is.
Wanneer niet bekend is wie de afnemer van de goederen is, staan algemene beginselen van Unierecht niet eraan in de weg dat de verleggingsregeling niet van toepassing is. Onder andere de Unierechtelijke beginselen van rechtszekerheid en gerechtvaardigd vertrouwen staan niet eraan in de weg. Van handelaren die zich bezighouden met de handel in goederen in bedrijfssectoren waarvoor de verleggingsregeling is ingevoerd, kan in het licht van de doelstelling van de verleggingsregeling worden gevergd dat zij zich bewust zijn van de risico’s die zij daarbij voor de heffing van omzetbelasting lopen. Het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel staat niet eraan in de weg dat die handelaren de gevolgen moeten dragen indien deze risico’s zich manifesteren.