ECLI:NL:HR:2023:262 (bedreiging met gebitsschade zwaar lichamelijk letsel?)

Hoge Raad 21 februari 2023, bedreiging met gebitsschade zwaar lichamelijk letsel?
(ECLI:NL:HR:2023:262)

Essentie

Verdachte wordt verdacht van bedreiging met zware mishandeling (art. 285 lid 1 Sr). De vraag die in dit arrest centraal staat, is: valt het dreigen met gebitsschade onder zwaar lichamelijk letsel?

Rechtsregel

In deze zaak wordt de vraag door zowel het hof als de HR met ‘ja’ beantwoord. Dit antwoord hoeft echter niet voor alle zaken dezelfde conclusie op te leveren. Het toetsingscriteria is namelijk het vereiste dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, gelet op de aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder deze had plaatsgevonden. In deze zaak was dat wel het geval.

Inhoud arrest

Het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte twee handhavingsmedewerkers heeft bedreigd met zware mishandeling door te zeggen: “Rot op anders sla ik al je tanden uit je kanker bek” en “nu opkankeren van het kamp ander sla ik al jullie tanden eruit”. Volgens het hof was ook de vrouw van verdachte onder de indruk van de situatie. De verdachte schijnt een grote man te zijn en was op dat moment heel boos. Zijn woorden zette hij kracht bij door te schoppen en te slaan tegen de auto van de handhavingsmedewerkers. Volgens het hof kon in die context bij de handhavingsmedewerkers in redelijkheid de vrees ontstaan dat hun tanden uit hun mond zouden worden geslagen. De gevolgen daarvan kunnen zware mishandeling opleveren.

De verdediging voert in cassatie aan dat de gebitsschade waarop de bedreiging betrekking heeft geen zwaar lichamelijk letsel is. Het cassatiemiddel stelt dat “nu bij het daadwerkelijk toebrengen van gebitsschade niet zonder meer sprake hoeft te zijn van ‘zwaar lichamelijk letsel’”. De verdediging sluit daarbij aan bij HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051. Volgens de verdediging moest het hof nadere vaststellingen doen over, in het bijzonder, de noodzaak en de aard van het medisch tandheelkundig ingrijpen.

De HR stelt als toetsingscriteria dat vereist is dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, gelet op de aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder deze had plaatsgevonden. De HR sluit daarbij aan bij HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659.

De HR stelt dat de opvatting van de verdediging geen steun in het recht vindt. In het arrest dat de verdediging aanhaalt worden regels gegeven ter beoordeling of het daadwerkelijk opgelopen lichamelijk letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Bij het misdrijf bedreiging met zwaar lichamelijk letsel gaat het echter niet om het daadwerkelijk toebrengen van zulk letsel. In tegendeel, het gaat daar om de vraag of bij de bedreigde als gevolg van gedragingen en/of uitlatingen van de verdachte in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreigde zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het oordeel van het hof dat in deze zaak in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de handhavingsmedewerkers zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen als gevolg van de geuite woorden van de verdachte, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is volgens de HR ook niet onbegrijpelijk. Het cassatiemiddel faalt zodoende.