ECLI:NL:HR:2023:2 (Indirecte financiering IS vereist daarop gerichte opzet)

Hoge Raad 10 januari 2023, Indirecte financiering IS vereist daarop gerichte opzet
(ECLI:NL:HR:2023:2)

Essentie

Verdachte wordt ten laste gelegd dat hij opzettelijk een terroristische organisatie heeft gefinancierd. Verdachte ging er echter van uit dat hij geld leende aan een jongere in nood met wie hij vroeger als jongerenwerker had gewerkt. Verdachte wist aldus niets van een terroristische organisatie af, maar het geld kwam wel bij IS terecht. Is ondanks deze indirecte wijze van financiering van een terroristische organisatie sprake van opzet bij de verdachte?

Rechtsregel

Voor een overtreding van de Sanctiewet 1977 is vereist dat het opzet van de verdachte is gericht op het indirect financieren van een terroristische organisatie.

Inhoud arrest

Verdachte is via Facebook benaderd door A. In het bericht dat hij ontving werd gezegd dat B vast zat in Turkije en geld nodig had om naar Nederland terug te reizen. Verdachte ging ervan uit dat hij geld leende aan een van de jongeren met wie hij vroeger als jongerenwerker heeft gewerkt. Zodoende heeft verdachte op 4 juni 2014 245 euro via A overgemaakt aan B in Istanbul. Dit geldbedrag kwam echter niet terecht in Istanbul, maar bij de terroristische organisatie IS.

Op grond van artikel 2 en 3 Sanctiewet 1977, tezamen met artikel art. 2 Sanctieregeling Al-Qaida 2011 (oud) en art. 1 en 2 (oud) Verordening (EG) 881/2002, is het verboden terroristische organisaties te financieren. Het betreft een economisch delict waarvoor kleurloos opzet is vereist. De vraag waar de rechter zichzelf voor ziet staan is of verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt. Verdachte zegt immers niets af te weten van een IS-organisatie en wilde enkel een bekende in nood helpen. Heeft verdachte willens en wetens gehandeld? Deze vraag heeft het hof als volgt beantwoord.

Het hof stelt dat verdachte willens en wetens de 245 euro heeft overgemaakt aan B via een tussenpersoon. Dat verdachte geen wetenschap had dat het geld op indirecte wijze bij een terroristische organisatie terecht kwam, doet er gezien het vereiste van kleurloze opzet niet toe. Het geld is bij B terecht gekomen en inmiddels is bekend geworden dat B in die periode als IS-strijder in Syrië verbleef. Daarmee acht het hof verdachte schuldig aan het financieren van een terroristische organisatie.

De verdachte is in cassatie gegaan bij de Hoge Raad en klaagt over de bewezenverklaring van het hof voor zover het oordeelt dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De HR oordeelt dat bij een overtreding van de Sanctiewet in deze zaak wél is vereist dat het opzet van de verdachte erop gericht moet zijn dat het geld op indirecte wijze bij een terroristische organisatie terecht komt. Het oordeel van het hof getuigt daarom van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de HR. Uit de bewijsvoering van het hof kan niet zonder meer volgen dat het opzet van de verdachte erop gericht was om op indirecte wijze een terroristische organisatie te financieren. Het hof heeft daarom zijn bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd. Het cassatiemiddel van verdachte slaagt aldus.