ECLI:NL:HR:2023:1742 (Vervolging na symbolische vernieling binnen demonstratierecht)

Hoge Raad, 19 december 2023, Vervolging na symbolische vernieling binnen het demonstratierecht
(ECLI:NL:HR:2023:1742)

Essentie

De rechtsvraag die in dit arrest centraal staat, is: Is vernieling door een symbolische substantie te gebruiken tijdens een demonstratie met als gevolg vervolging, berechting en bestraffing een ontoelaatbare inbreuk op het demonstratierecht?

Rechtsregel

De Hoge Raad oordeelt dat vernieling (art. 350 Sr) en de daaropvolgende vervolging, berechting en bestraffing met een boete van 350 euro geen ontoelaatbare inbreuk maakt op het demonstratierecht (art. 10 en 11 EVRM).

Inhoud

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij tijdens een demonstratie bij het hoofdkantoor van een oliemaatschappij symbolisch een biologisch afbreekbare substantie die leek op nep-olie over een trap heeft gegooid. Een gedeelte van de trap was hierdoor, tot het werd schoongemaakt, onbruikbaar.

Gerechtshof

Het hof heeft geoordeeld dat dit onder ‘laakbaar gedrag’ valt en dat er daardoor geen ontoelaatbare inbreuk heeft plaatsgevonden op het demonstratierecht toen de verdachte werd vervolgd, berecht en bestraft.

De verdediging beargumenteerde dat het strafrecht met terughoudendheid moet worden toegepast wanneer het betogingsrecht in het geding is en dat de vervolging en inverzekeringstelling niet proportioneel waren voor het bewezen verklaarde feit. Daarnaast werd niet voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel en was het optreden niet noodzakelijk. Deze elementen worden gesteld in eerdere uitspraken van het EHRM met betrekking tot het demonstratierecht. De handelingen van de verdachte waren zonder schade, betroffen een geringe inbreuk en waren van beperkte duur.

Hoge Raad

Met het oordeel van het hof gaat de verdediging vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad. Dezeheeft geoordeeld dat het door de verdediging aangestelde beroep moet worden verworpen. Oftewel, vernieling (art. 350 Sr) door het tijdelijk onbruikbaar maken van een trap met een symbolische substantie tijdens een demonstratie en de daaropvolgende vervolging, berechting en bestraffing wordt niet gezien als een ontoelaatbare inbreuk op het demonstratierecht (art. 10 en 11 EVRM).