ECLI:NL:HR:2023:13 (Vervolging klachtdelict zonder klacht)

Hoge Raad 10 januari 2023, Vervolging klachtdelict zonder klacht
(ECLI:NL:HR:2023:13)

Essentie

De rechtsvraag die in deze zaak centraal staat, is de vraag of toch voldaan kan zijn aan het klachtvereiste van een klachtdelict ondanks dat geen officiële klacht is ingediend door de benadeelde.

Rechtsregel

De rechtsvraag wordt door het hof en de HR bevestigend beantwoord. Indien geen officiële klacht is ingediend, staan er geen rechtsregels aan in de weg om acht te slaan op verdere omstandigheden. In deze zaak werd gekeken naar de volgende verdere omstandigheden: de aangever had in de aangifte vermeld schadevergoeding te wensen, evenals geïnformeerd te willen worden over de voortgang/afdoening van de zaak. Tevens had aangever een vordering benadeelde partij ingediend die in hoger beroep ook werd gehandhaafd en heeft aangever tot twee keer toe het spreekrecht uitgeoefend. Verder zijn de aangiftes gedaan binnen de termijn van drie maanden.

Inhoud arrest

Verdachte stond terecht voor belaging/stalking (art. 285b Sr) vanwege het sturen van meer dan honderd sms-berichten naar medewerkers van een ouderenzorgorganisatie. In de zaak zijn drie aangevers bekend. Op grond van art. 285b lid 2 Sr is belaging een klachtdelict, nader uitgewerkt in art. 66 lid 1 Sr. De verdediging klaagt in cassatie tegen het oordeel van het hof dat aan het klachtvereiste van art. 66 lid 1 Sr is voldaan en stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Alle drie de aangevers hebben immers wel aangifte gedaan, maar geen van allen heeft tevens een klacht ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat aangever 1 aangifte heeft gedaan van belediging en/of laster, waarin te lezen is dat hij met regelmaat sms-berichten ontving. In de aangifte staat geen verzoek om strafvervolging. Wel is te lezen dat aangever 1 schadevergoeding wenst en op de hoogte gehouden wil worden van de voortgang van het onderzoek. Tijdens de politierechterzitting heeft aangever 1 vervolgens verklaard dat alle drie de aangevers met het doen van aangifte de bedoeling hadden om strafvervolging in te stellen. Ook stelt het hof vast dat aangever 3 een verklaring van lastigvallen heeft afgelegd bij de politie, welke het hof aanmerkt als aangifte. Ook deze verklaring houdt geen verzoek tot strafvervolging in. Wel is te lezen dat aangever 3 eveneens schadevergoeding wenst en op de hoogte gehouden wil worden over de afdoening van de strafzaak. Verder stelt het hof vast dat aangever 2 aangifte heeft gedaan van stalking, maar ook in deze aangifte staat niks over de wens van aangever voor strafvervolging. Wel wenst aangever 2 ook schadevergoeding en wil deze op de hoogte gehouden worden. Vervolgens hebben alle drie de aangevers zich in het strafproces gevoegd als benadeelde partij. Tot slot heeft verdachte aan de politie bekend de sms-berichten te hebben verstuurd aan alle drie de aangevers.

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of aan het klachtvereiste van art. 285b lid 2 Sr is voldaan. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Het kan niet anders dan dat alle drie de aangevers met de aangifte de bedoeling hadden strafvervolging in te stellen, aldus het hof. De vervolgingswens van de aangevers kan afgeleid worden uit de omstandigheid dat ieder voor zich in de aangifte heeft vermeld schadevergoeding te wensen, evenals geïnformeerd te willen worden over de voortgang van de zaak, een vordering benadeelde partij heeft ingediend die in hoger beroep ook is gehandhaafd en tot twee keer toe het spreekrecht heeft uitgeoefend. Ook zijn de aangiftes gedaan binnen de termijn van drie maanden. Zodoende oordeelt het hof dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

De Hoge Raad gaat mee in dit oordeel van het hof. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat het hof acht heeft geslagen op de verdere omstandigheden van het geval, aldus de HR. Het cassatiemiddel faalt zodoende.