ECLI:NL:HR:2022:894 (Belangenafweging concurrentiebeding)

Hoge Raad, 17 juni 2022, Concurrentiebeding en het belang van werkgever om werknemer nog een zekere tijd in dienst te houden
(ECLI:NL:HR:2022:894)

Door Shanice Uwaguoba

Essentie

In onderstaande zaak stelt een werkgever dat bij de belangenafweging met betrekking tot een concurrentiebeding rekening gehouden dient te worden met het vinden van vervangend personeel in een krappe arbeidsmarkt. Het vertrek van de werknemer heeft volgens de werkgever immers nadelige invloed op het bedrijfsdebiet. Volgens de Hoge Raad speelt het standpunt van de werkgever echter geen rol bij de belangenafweging.

Rechtsregel

Een beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn, kan op grond van art. 7:653 lid 3 onder b BW door de rechter geheel of gedeeltelijk worden vernietigd indien de verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld.

Bij de bedoelde belangenafweging speelt geen rol het belang van de werkgever om de werknemer nog een zekere tijd in dienst te houden, ook niet indien de werkgever tijd nodig heeft om in een krappe arbeidsmarkt vervangend personeel te vinden.

Inhoud

Werknemer is van 2015 tot eind februari 2020 als internationaal chauffeur in dienst geweest bij Meijndert Trucking. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen waarin (kort gezegd) staat opgenomen dat werknemer binnen één jaar na de beëindiging van de overeenkomst niet werkzaam mag zijn bij soortgelijke ondernemingen.  Op 1 maart 2020 is de werknemer als chauffeur bij een concurrent van Meijndert Trucking in dienst getreden.

Meijndert Trucking vordert in cassatie de werknemer te veroordelen de werkzaamheden voor de concurrent te staken en gestaakt te houden gedurende de loop van het concurrentiebeding. Tevens vordert Meijndert Trucking dat de werknemer de contractuele boete moet betalen en onverkorte nakoming van het concurrentiebeding. De werknemer heeft de schorsing van het concurrentiebeding gevorderd (het betreft immers een kort geding).

De kantonrechter heeft de vordering van Meijndert Trucking toegewezen. Het hof heeft daarentegen het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en het concurrentiebeding geschorst. Op grond van art. 7:653 lid 3 onder b BW kan een concurrentiebeding immers worden geschorst/vernietigd indien het belang van de werkgever, de werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld. Het concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever te beschermen. Het enkele feit dat een werknemer kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent niet dat er bij het vertrek van werknemer sprake is van een aangetast bedrijfsdebiet. Aantasting van het bedrijfsdebiet is bijvoorbeeld aan de orde indien de werknemer op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke processen en strategieën en de werknemer deze kennis kan gebruiken bij de nieuwe werkgever. Hiervan was echter geen sprake in dit geval, aldus het hof.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. Meijndert Trucking stelt dat er bij de belangenafweging rekening gehouden dient te worden met de krappe arbeidsmarkt en de mogelijkheid om de werknemer nog een zekere tijd te binden zodat de werkgever de gelegenheid krijgt vervangend personeel te vinden. De bedrijfsvoering en de continuïteit van de onderneming komt hiermee immers in gedrang, hetgeen ten koste gaat van het bedrijfsdebiet. De Hoge Raad heeft dit ontkracht. Bij de belangenafweging die het hof heeft gemaakt hoeft geen rekening gehouden te worden met het belang van de werkgever om een werknemer nog een zekere tijd in dienst te houden. De krappe arbeidsmarkt heeft hier ook geen invloed op. De klacht van Meijndert Trucking faalt dus.