ECLI:NL:HR:2022:695 (Schennis van de eerbaarheid)

Hoge Raad 7 juni 2022, Schennis van de eerbaarheid
(ECLI:NL:HR:2022:695)

Door Zoë de Jesus Delgado

Essentie

In dit arrest wordt een uitleg gegeven over ‘schennis van de eerbaarheid’, zoals bedoeld in art. 239 Sr. De Hoge Raad herhaalt hierbij de relevante overwegingen uit de arresten ECLI:NL:HR:1970:AB3454 en ECLI:NL:HR:2013:2027.

Rechtsregel

Het is onjuist dat voor schennis van de eerbaarheid zoals bedoeld in art. 239 Sr vereist is dat het menselijk lichaam, dan wel delen van het menselijk lichaam, onbedekt te zien zijn. Onder omstandigheden kunnen ook confrontaties met gedragingen waarbij het menselijk lichaam, dan wel delen daarvan, niet onbedekt te zien zijn voor normaal ontwikkeld schaamtegevoel kwetsend zijn.

Inhoud arrest

Bewezen verklaard is dat verdachte de eerbaarheid heeft geschonden door op een openbare plaats zijn hand in zijn broek te steken en op en neer gaande bewegingen te maken ter hoogte van zijn geslachtsdeel. Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat het geslachtsdeel van verdachte door niemand daadwerkelijk is gezien. Van een confrontatie met een deel van het menselijk lichaam zou daarom geen sprake zijn. De gedraging van verdachte zou volgens de raadsman geen schennis van de eerbaarheid opleveren zoals bedoeld in art. 239 Sr.

Door het hof is daarover het volgende bepaald. In casu heeft de moeder van betrokkene X, een kind, aangifte gedaan en heeft verklaard dat verdachte een tijdje achter haar dochter en betrokkene Y, vriendinnetje van X, is blijven staan met zijn hand in zijn broek. Verdachte bleef hen aanstaren nadat de meisjes hem meerdere keren hebben aangekeken. Hierna begon verdachte op en neer gaande bewegingen te maken ter hoogte van zijn geslachtsdeel. Ook is er een andere getuige geweest van de situatie. Deze heeft verklaard twee meisjes te hebben zien zitten op een bankje. Eén van de twee meisjes zou richting verdachte hebben gekeken. Deze getuige zag dat verdachte bezig was met onzedelijke handelingen door inderdaad met zijn ene hand trekkende bewegingen te maken ter hoogte van zijn geslachtsdeel en met zijn andere hand zijn broek open te houden. Hierbij keek verdachte meerdere malen richting de meisjes en vervolgens naar een raam. Ook een opsporingsambtenaar heeft dezelfde gebeurtenissen waargenomen. Daarnaast heeft één van de meisjes tegen de opsporingsambtenaar gezegd dat zij zag dat verdachte haar aankeek en zijn hand in zijn broek deed. Betrokkene X heeft verklaard dat verdachte met zijn hand in zijn broek bij zijn geslachtsdeel zat. Betrokkene Y wist echter niet zo goed wat er zich afspeelde en kon enkel vertellen dat de man zich telkens omdraaide.

Het Hof heeft uit deze verklaringen geconcludeerd dat verdachte, in het openbaar, met zijn hand in zijn broek op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt ter hoogte van zijn geslachtsdeel. Daarbij keek hij meerdere keren naar de twee meisjes en vervolgens weer naar een raam. Uit de duur en frequentie van de handelingen kan worden afgeleid dat verdachte opzettelijk seksueel getinte handelingen heeft verricht in het openbaar. Hierdoor is sprake geweest van een ongevraagde en ongewenste seksueel getinte confrontatie met delen van het menselijk lichaam. Het maakt daarbij niet uit dat het geslachtsdeel van verdachte niet daadwerkelijk te zien was. Onder andere gelet op de aard en frequentie van de gedragingen is voor een dergelijke confrontatie niet vereist dat het geslachtsdeel ook daadwerkelijk onbedekt te zien is.

De tenlastelegging is toegesneden op art. 239 Sr. Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het gegeven dat voor het aannemen van schennis van de eerbaarheid, zoals bedoeld in dit artikel, is vereist dat het menselijk lichaam, dan wel delen daarvan, onbedekt te zien zijn. Volgens de Hoge Raad is dit een onjuiste opvatting. Artikel 239 Sr richt zich namelijk onder andere tot ongevraagde en ongewenste seksueel getinte confrontaties met het menselijk lichaam, dan wel delen daarvan, doordat een handeling wordt verricht die onder de gegeven omstandigheden voor het normaal ontwikkeld schaamtegevoel kwetsend is. Onder omstandigheden kunnen daarom ook confrontaties met gedragingen waarbij het menselijk lichaam, dan wel delen daarvan, niet onbedekt te zien zijn voor normaal ontwikkeld schaamtegevoel kwetsend zijn. De Hoge Raad herhaalt hiermee de relevante overwegingen uit de arresten ECLI:NL:HR:1970:AB3454 en ECLI:NL:HR:2013:2027.