Hoge Raad, 11 november 2022, personele en temporele reikwijdte van de Xella-norm (ECLI:NL:HR:2022:1575 & ECLI:NL:HR:2022:1576)
Essentie
Op 11 november heeft de Hoge Raad twee uitspraken gedaan die zien op de reikwijdte van de Xella-norm die geformuleerd is in 2019 (HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734).
Kort gezegd houdt de Xella-norm in dat een werkgever op grond van artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap) gehouden is om in te stemmen met het redelijke voorstel tot beëindiging van een slapend dienstverband, onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Van een slapend dienstverband is sprake indien de loondoorbetalingsverplichting voor een zieke werknemer is gestopt, re-integratie niet meer mogelijk is en het dienstverband nog voortduurt. De arbeidsovereenkomst is als het ware op dat moment inhoudsloos geworden.
Rechtsregel
De personele reikwijdte van de Xella-norm brengt mee dat deze ook geldt voor diepslapers en semi-diepslapers. De aanspraak op compensatie is een voorwaarde voor de Xella-norm. Ook bij diepslapers en semi-diepslapers kan aanspraak op compensatie bestaan.
De temporele reikwijdte van de Xella-norm brengt mee dat de werkgever gehouden is om als goed werkgever in te stemmen met Xella-verzoeken gedaan na 20 juli 2018 (het moment dat de Wet compensatie transitievergoeding werd gepubliceerd in het Staatsblad).
Inhoud HR 11 november 2022 (Ammeraal)
In dit arrest stond de personele reikwijdte van de Xella-norm ter discussie. Meer specifiek ging het om de vraag of een werkgever ook gehouden is om in te stemmen met het beëindigingsvoorstel van een werknemer waarvoor de opzegbevoegdheid is ontstaan vóór 1 juli 2015 (en dus voordat de wettelijke regeling van de transitievergoeding bestond). Dit worden ook wel “diepslapers” en “semi-diepslapers” genoemd. Daarnaast geeft de Hoge Raad antwoord op de vraag of het kunnen maken van aanspraak op compensatie voor de betaalde transitievergoeding een voorwaarde is voor de Xella-norm.
Die tweede vraag wordt door de Hoge Raad bevestigend beantwoord. Zo overweegt hij dat de gehoudenheid van een werkgever om uit hoofde van goed werkgeverschap in te stemmen met een voorstel van een werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, erop berust dat de werkgever ter zake van die vergoeding aanspraak kan maken op compensatie als bedoeld in artikel 7:673e BW.
De compensatiebepaling moet daarnaast zo worden uitgelegd dat ook indien het einde van de wachttijd vóór 1 juli 2015 lag, de werkgever aanspraak kan maken op compensatie. De reden van invoering van deze bepaling is immers het stimuleren van werkgevers om slapende dienstverbanden te beëindigen. Kortom: ook voor diepslapers en semi-diepslapers kan een werkgever aanspraak maken op de compensatieregeling.
Dit betekent ook dat het antwoord op de eerste vraag als volgt luidt: werkgevers zijn gehouden in te stemmen met Xella-verzoeken van werknemers waarvan de wachttijd vóór 1 juli 2015 is verstreken (de diepslapers en semi-diepslapers).
In casu betekent dit dat na verwijzing onderzocht zal moeten worden of de opzegbevoegdheid is ontstaan voor of op/na 1 juli 2015.
Inhoud HR 11 november 2022 (ESD-SIC)
In deze beschikking van de Hoge Raad stond de temporele reikwijdte van de Xella-norm ter discussie. De Hoge Raad beantwoordt de vraag vanaf welk moment de Xella-norm geldt en dus vanaf wanneer een werkgever gehouden is om in te stemmen met het Xella-verzoek.
Het moment vanaf wanneer de gehoudenheid tot instemming voor de werkgever is ontstaan kan gekoppeld worden aan de aanspraak die de werkgever kan maken op compensatie van de vergoeding. Vanaf dat moment heeft de werkgever immers in beginsel geen redelijk belang bij voortduring van de arbeidsovereenkomst. Daartoe overweegt de Hoge Raad dat deze norm voor het eerst gold op het moment dat werkgevers ervan uit konden gaan dat er aanspraak op compensatie zou komen. Vanaf dat moment kon redelijkerwijs van werkgevers verwacht worden dat zij hun gedrag daarop afstemden. Hoewel al een tijd bekend was dat een daartoe strekkend voornemen bestond, was de komst van de compensatieregeling pas voldoende zeker op het moment dat de Wet compensatieregeling transitievergoeding werd gepubliceerd in het Staatsblad (20 juli 2018). Dat aan deze regeling terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 is verleend, maakt dat niet anders.
In casu had de werknemer het verzoek vóór 1 juli 2018 gedaan en dus kon de werkgever geen slecht werkgeverschap worden verweten nu zij niet gehouden was met dit verzoek in te stemmen. De werkgever is daarom niet schadeplichtig.