ECLI:NL:HR:2022:1473 (Dwang door filmen en live uitzenden van achtervolgen ex-partner)

Hoge Raad, 18 oktober 2022, Het achtervolgen en filmen van ex-partner en het live uitzenden hiervan valt onder “door enige feitelijkheid wederrechtelijk dwingen” als bedoeld in art. 284 Sr.
(ECLI:NL:HR:2022:1473)

Essentie

De uitspraak gaat over het oordeel van het gerechtshof Den Haag uit december 2020. Hierin werd geconcludeerd dat er sprake is geweest van dwang toen verdachte zijn ex-partner achtervolgde en dit tegelijkertijd filmde en live uitzond op Facebook. Verdachte is het niet met dit oordeel eens en gaat vervolgens in beroep.

Rechtsregel

Van dwingen iets te dulden als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts sprake zijn als de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer tegen zijn of haar wil iets heeft geduld.

Inhoud uitspraak

Op 19 juni 2018 wilde aangeefster haar dochter naar school brengen. Toen ze hier bijna aankwamen, zagen ze de vader van de dochter staan. De vrouw vertelt later aan de politie dat ze weet dat de vader van haar dochter agressief kan zijn. Om deze reden rent zij met haar dochter weg van de man. Wanneer ze een stilstaande auto ziet staan stopt ze haar dochter hier in en zegt tegen de bestuurder dat ze weg moet rijden. Zelf rent ze verder. De man rent haar achterna, terwijl hij haar filmt. Deze beelden worden live uitgezonden op zijn Facebook pagina.

Het hof overweegt dat de verdachte aangeefster achterna is gerend en haar heeft gefilmd terwijl zij van hem weg probeerde te komen. Daarbij heeft zij meerdere keren geroepen dat hij moest stoppen en weg moest gaan. Als laatste heeft zij twee voorbijgangers gevraagd de politie te bellen wegens het gedrag van verdachte. Om deze redenen verklaart het hof bewezen dat verdachte door zijn gedrag heeft veroorzaakt dat aangeefster had te dulden dat zij achtervolgd en gefilmd werd, en dit live uitgezonden werd op Facebook. Hierdoor zijn de bestanddelen uit lid 1 van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk het zinsdeel “wederrechtelijk dwingt iets te dulden” ook bewezen.

Van dwingen iets te dulden als bedoeld in artikel 284 Sr kan slechts sprake zijn als de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer tegen zijn of haar wil iets heeft geduld. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte opzettelijk achter de vrouw aan is gelopen en haar heeft gefilmd terwijl zij duidelijk tegen hem heeft aangegeven dat hij moest stoppen. Het oordeel van het hof dat hier dus sprake is geweest van dwang is niet onbegrijpelijk.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en is tot het oordeel gekomen dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad verwerpt het beroep.