ECLI:NL:HR:2022:1410 (Verjaringstermijn bij een doorlopend tenlastegelegd delict)

Hoge Raad 11 oktober 2022, verjaringstermijn bij een doorlopend tenlastegelegd delict
(ECLI:NL:HR:2022:1410)

Essentie

Verdachte wordt ervan verdacht in de periode van 27 september 2004 tot en met 27 september 2016 opzettelijk tien van haar kinderen in hulpeloze toestand te laten (art. 255 Sr). Het OM heeft dit als één doorlopend strafbaar feit in de tenlastelegging opgenomen. De vraag die in deze zaak centraal staat is vanaf wanneer de verjaringstermijn begint te lopen. Geldt de termijn per kind afzonderlijk of pas nadat verdachte alle tien de kinderen niet meer opzettelijk in hulpeloze toestand heeft gelaten?

Rechtsregel 

Voor art. 255 Sr geldt ten aanzien van elk van die personen een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving. Dat levert aldus meerdere delicten op. Per kind dient afzonderlijk gekeken te worden wanneer het strafbare feit van art. 255 Sr is verjaard door per kind te kijken naar wanneer het opzettelijk in hulpeloze toestand laten door verdachte is geëindigd.

Inhoud arrest 

Verdachte wordt ervan verdacht in de periode van 27 september 2004 tot en met 27 september 2016 opzettelijk tien van haar kinderen in hulpeloze toestand te laten (art. 255 Sr). Het OM heeft dit als één doorlopend strafbaar feit in de tenlastelegging opgenomen en heeft niet een reeks afzonderlijke overtredingen per kind ten laste gelegd.

De verdediging stelt dat alle strafbare feiten gepleegd vóór 12 oktober 2008 verjaard zijn. Dit is van belang omdat de verdediging stelt dat het in hulpeloze toestand laten van kind 1 door verdachte in 2005 is gestopt. Kind 1 is toen (in 2005) namelijk uit huis gegaan. De verdediging stelt dat het tenlastegelegde feit ten aanzien van kind 1 daarom verjaard is.

Het OM stelt echter dat de verjaringstermijn pas gaat lopen op het moment dat de verdachte is aangehouden (27 september 2016), omdat vanaf dat moment de verdachte niet meer opzettelijk alle tien de kinderen in hulpeloze toestand heeft kunnen laten. Omdat een doorlopende overtreding van art. 255 Sr ten laste wordt gelegd, is het OM van mening dat pas van verjaring gesproken kan worden als verdachte niet langer in gebreke is ten aanzien van de gehele tenlastelegging. Dat is pas het geval als verdachte alle tien de kinderen niet meer opzettelijk in hulpeloze toestand heeft gelaten.

De rechter ziet zich voor de vraag gesteld vanaf wanneer de verjaringstermijn begint te lopen in deze zaak. Geldt de termijn per kind afzonderlijk of pas nadat verdachte alle tien de kinderen niet meer opzettelijk in hulpeloze toestand heeft gelaten?

De rechtbank en het gerechtshof zijn het met het OM eens. De HR denkt hier echter anders over. De overwegingen van het hof waarin het hof het ten laste gelegde als één voortdurend delict heeft beschouwd is onjuist, aldus de HR. Volgens de HR geldt voor art. 255 Sr ten aanzien van elk van die personen een zelfstandige vervulling van de delictsomschrijving. Dat levert aldus meerdere delicten op. Het cassatiemiddel van de verdediging slaagt zodoende.