ECLI:NL:HR:2022:1339 (Vergoedingsregeling in huwelijksvoorwaarden)

Hoge Raad, 30 september 2022, Vergoedingsregeling in huwelijksvoorwaarden
(ECLI:NL:HR:2022:1339)

Essentie

De rechtsvraag in dit arrest is of de vordering op de nalatenschap uit hoofde van huwelijkse voorwaarden moet worden aangemerkt als een zogenoemd quasi-legaat.

Rechtsregel

Omzetting van natuurlijke verbintenis in rechtens afdwingbare verbintenis. Er is sprake van een quasi-legaat, omdat de verbintenis de strekking heeft na het overlijden van erflater te worden nagekomen.

Inhoud arrest

Feiten

Erflater en eiseres in cassatie (hierna ook te noemen: “eiseres”) zijn in 2010 met elkaar gehuwd, onder het maken van huwelijkse voorwaarden. In artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden stond opgenomen dat erflater bij het einde van het huwelijk door zowel overlijden als anders dan overlijden, verplicht was een bedrag ter hoogte van € 500.000, – uit te keren, mede ter nakoming van zijn natuurlijke verbintenis tot verzorging en onderhoud aan eiseres. Het bedrag zou vermeerderd worden met € 100.000, – voor elk jaar dat zijn huwelijk met eiseres voortduurde, oplopend tot een maximum van € 1.000.000, -.

Eiseres heeft op 22 januari 2016 een verzoek tot echtscheiding ingediend.

Erflater heeft, onder herroeping van eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen, bij testament van 5 september 2016 de wettelijke verdeling uitgesloten, eiseres onterfd en verweerders als erfgenamen aangewezen.

Erflater is in 2017 overleden. Verweerders hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.

Vanwege het overlijden van de erflater is het verzoek tot echtscheiding van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres vorderde een bedrag ter hoogte van € 1.115.000, – op grond van voornoemd artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden en stelde dat deze vordering een schuld was als bedoeld in art. 4:7 lid 1 sub a BW.

Verweerders vorderden dat voor recht werd verklaard dat voornoemde vordering van eiseres moet worden gekwalificeerd als een schuld als bedoeld in art. 4:7 lid 1 sub i BW.

De rechtbank stelde eiseres in het gelijk en wees de vordering van verweerders af.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en stelde verweerders in hun gelijk.

Beoordeling

De Hoge Raad is van oordeel dat het hof juist heeft geoordeeld en dat er sprake is van een quasi-legaat, omdat de verbintenis de strekking heeft na het overlijden van erflater te worden nagekomen. De Hoge Raad heeft hiertoe overwogen dat de woorden ‘voor zover’ in art. 4:126 lid 2 sub c BW uitdrukkelijk rekening houden met de mogelijkheid dat uit een overeenkomst van omzetting zowel aanspraken op prestaties voortvloeien die pas na overlijden opeisbaar zijn, als aanspraken op prestaties die reeds bij leven opeisbaar zijn.