ECLI:NL:HR:2022:1250 (sprake van medeplegen ongeacht bekendheid medepleger & toewijzing schokschade)

Hoge Raad 20 september 2022, sprake van medeplegen ongeacht bekendheid medeverdachte & toewijzing schokschade
(ECLI:NL:HR:2022:1250)

Ondanks dat de medepleger onbekend is gebleven, wordt verdachte veroordeeld voor medeplegen. Ook wordt schokschade aan de familieleden van het slachtoffer toegekend, terwijl zij pas op een later moment met het overleden lichaam worden geconfronteerd.

Essentie

Verdachte wordt verdacht van medeplegen van moord op haar echtgenoot. De identiteit van de veronderstelde medepleger is echter nooit bekend geworden. Het hof oordeelt dat medeplegen alsnog bewezen kan worden. In cassatie wordt hiertegen geklaagd. Ook heeft het hof schokschade toegekend aan de ouders en zussen van het slachtoffer. Hiertegen wordt ook in cassatie geklaagd.

Rechtsregels

  1. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat de medepleger bekend is geworden. Het is voldoende te bewijzen dat de verdachte het strafbare feit niet alleen heeft begaan.
  2. Schokschade aan secundaire slachtoffers kan worden toegewezen ondanks het feit dat de secundaire slachtoffers pas op een later moment geconfronteerd worden met het overleden lichaam (waardoor de confrontatie niet onverhoeds en niet onvermijdbaar was).

Inhoud

Medeplegen:

Verdachte wordt verdacht van medeplegen van moord op haar echtgenoot. Uit het sectierapport blijkt dat veel geweld is toegepast op het slachtoffer: zijn schedel is ingeslagen, zijn neus is verbrijzeld, hij heeft een schedeldak-basisbreuk, hersenkneuzingen en een hersenzwelling. Het lijk van het slachtoffer is gevonden in het weiland vlak naast een festivalterrein. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan. Bij het onderzoek zijn verfdeeltjes op het slachtoffer gevonden. Deze verfdeeltjes werden ook in de auto van verdachte aangetroffen. Ook is de route die verdachte met de auto heeft gereden vastgelegd, waarbij opmerkelijk is dat verdachte over vijfenhalve kilometer achttien minuten heeft gedaan. Een getuige heeft verklaard een auto gezien te hebben in de nacht na het festival op het weiland met twee personen erbij, een man en een vrouw.

Het hof heeft verdachte veroordeeld voor medeplegen van moord waarbij de verdachte een essentiële en regisserende rol had.

In cassatie wordt onder andere geklaagd dat het onbegrijpelijk is hoe het hof tot het oordeel heeft kunnen komen dat sprake is van medeplegen. De HR gaat hier echter niet in mee. Het hof heeft zijn bewezenverklaring van medeplegen gebaseerd op “de aard van het zeer zware letsel van het slachtoffer, dat erop duidt dat er veel geweld is uitgeoefend op zijn hoofd en lichaam. Gelet op haar postuur achtte het hof de verdachte niet in staat om het voor het ontstaan van dit letsel benodigde heftige geweld alleen toe te brengen. In samenhang met de waarneming van de getuige dat de verdachte, toen zij rond het met het slachtoffer afgesproken tijdstip van haar auto naar de ophaallocatie liep, werd vergezeld door een – onbekend gebleven – persoon, achtte het hof daarom voldoende aannemelijk geworden dat een medeverdachte betrokken was bij het toebrengen van het dodelijke letsel” (zie r.o. 3.7.2). Gezien deze betrokkenheid en de overige vaststellingen van het hof omtrent de gedragingen van verdachte, oordeelt de HR dat het oordeel van het hof, namelijk dat de verdachte als medepleger dient te worden aangemerkt, niet onbegrijpelijk is.

Schokschade:

De ouders en de zussen van de benadeelde partij hebben schokschade gevorderd. Deze vordering is gebaseerd op het volgende. Allereerst leverde de vermissing van het slachtoffer al een grote schok op. Die zoektochten herbeleven zij in hun dromen. Toen zij hoorden dat het slachtoffer dood was, trad er duisternis in. Dit werd almaar erger toen zij hoorden hoe het slachtoffer is komen te overlijden. De ouders hebben het slachtoffer in het mortuarium moeten identificeren. Daar zagen zij een man die zodanig gedeukt was dat hij aan elkaar gelijmd was en die ze niet eens herkenden als hun eigen zoon. Zij herkenden enkel zijn handen. Dat beeld zullen de ouders nooit vergeten. Ook de zussen hebben het lichaam gezien. Bij elk van hen is PTSS vastgesteld. Bij de ouders is ook gecompliceerde rouw vastgesteld. Eén zus lijdt daarnaast aan een paniekstoornis, de andere zus lijdt tevens aan een depressie.

Het hof heeft de vordering van benadeelde partij met betrekking tot schokschade toegewezen voor een bedrag van 20.000 euro per persoon.

In cassatie wordt tevens geklaagd over de toewijzing van het hof van schokschade. De HR herhaalt allereerst wanneer sprake is van schokschade en welke gezichtspunten een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van de verdachte jegens degenen die shockschade vorderen (ook wel de secundaire slachtoffers genoemd). De HR sluit daarbij aan bij het arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958, r.o. 3.5-3.7). De HR benoemt dat elk van de familieleden van het slachtoffer geconfronteerd is met zijn overleden lichaam, dat ernstig was toegetakeld. Door die confrontatie hebben de familieleden ernstig psychisch letsel opgelopen. Vervolgens bespreekt de HR dat door het hof is vastgesteld dat de familieleden een nauwe en affectieve relatie hadden met het slachtoffer en dat de confrontatie met het overleden slachtoffer onmiskenbaar een hevige schok teweeg heeft gebracht bij hen. Die schok heeft tot ernstig geestelijk letsel geleid in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Dat geestelijk letsel bestaat bij elk van de familieleden en bestaat uit een posttraumatische stressstoornis, in sommige gevallen gecombineerd met een (eenmalige) depressieve episode, een paniekstoornis en/of een gecompliceerde rouwstoornis. De HR oordeelt dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is en dat het oordeel van het hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het feit dat de familieleden pas op een later moment geconfronteerd werden met het overleden lichaam, waardoor de confrontatie niet onverhoeds en niet onvermijdbaar was, doet daaraan niet af, aldus de HR. Daarbij let de HR op de vaststellingen van het hof met betrekking tot de toedracht van het bewezenverklaarde, het op het slachtoffer toegepaste geweld en de directe familieband tussen het slachtoffer en de familieleden.