ECLI:NL:HR:2021:596 (Gedragingen werkgever ook van belang bij beoordeling dringende reden)

Hoge Raad, 16 april 2021, Gedragingen werkgever ook van belang bij beoordeling dringende reden
(ECLI:NL:HR:2021:596)

Door Pieter Vis

Essentie

Ontslag op staande voet voor het niet tijdig terugkeren van vakantie. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden kunnen ook gedragingen van de werkgever worden betrokken.

Rechtsregel

Voorop te stellen is dat, naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden, alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking moeten worden genomen. Hieronder vallen ook de gedragingen van de werkgever. Art. 7:678 BW bevat immers een redelijkheidstoets, namelijk: ‘dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. Die redelijkheidstoets wordt (al dan niet impliciet) ingekleurd door de norm van het goed werkgeverschap uit art. 7:611 BW.

Inhoud

De werknemer is sinds 6 februari 2008 werkzaam voor werkgever, aanvankelijk op basis van een uitzendovereenkomst en later op grond van een arbeidsovereenkomst. Hij vervulde de functie van allround medewerker productie.

Rond 20 juni 2018 heeft de werknemer aan de werkgever verlof aangevraagd om vanaf 6 augustus tot en met 30 augustus 2018 op vakantie te gaan. Dit is gedeeltelijk geweigerd door de werkgever. De werknemer kreeg enkel verlof voor de periode van 6 augustus tot en met 19 augustus 2018.

Toen de werknemer 20 augustus 2018 nog niet thuis bleek te zijn, heeft de werkgever de werknemer verzocht om alsnog zo snel mogelijk huiswaarts te keren en is aangezegd dat het loon niet meer zou worden betaald. Per e-mail van 21 augustus 2018 meldt de werknemer dat hij op 16 augustus 2018 ziek is geworden en dat hij twintig dagen niet mocht reizen. Hierop volgend verzocht de werkgever om een doktersverklaring.

Op 23 augustus 2018 heeft de werknemer een doktersverklaring overgelegd, alsmede een foto van een ticket/bevestiging van een vlucht naar Nederland. Toen de werkgever de doktersverklaring voorlegde aan de arboarts, liet deze weten dat de verwachte duur van de klachten/beperkingen in geen enkele verhouding staat tot de gestelde diagnose. Ook constateerde de werkgever dat de gegevens van het overgelegde vliegticket dan wel de foto van de bevestiging van de vlucht onjuist waren. Hierop volgend is de werknemer op staande voet ontslagen.

Bij inleidend verzoekschrift van 24 oktober 2018 heeft de werknemer primair verzocht om vernietiging van het ontslag op staande voet. De werkgever verzocht bij verweerschrift om de werknemer te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding.

De kantonrechter in eerste aanleg heeft het verzoek van de werknemer afgewezen en het verzoek van de werkgever toegewezen. Ook het hof in tweede aanleg oordeelde gelijkluidend. Vervolgens gingen partijen in cassatie.

In cassatie klaagt de werknemer onder meer dat het hof ten onrechte in het midden heeft gelaten of werkgever wel mocht weigeren om in te stemmen met het volledige vakantieverzoek van werknemer. Daarnaast stelt de werknemer dat het oordeel dat het ontslag rechtsgeldig is in belangrijke mate is gebaseerd op gedragingen die initieel niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd.

De Hoge Raad stelt allereerst vast dat bij de beoordeling of een dringende reden tot ontslag op staande voet rechtsgeldig is, alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking moeten worden genomen. Hieronder vallen ook de gedragingen van de werkgever. Ook van belang kunnen zijn de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.

De Hoge Raad is onder meer van oordeel dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afwezigheid van werknemer op zijn huisadres op 20 augustus 2018 toch zo ernstig is dat het een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert, ondanks het feit dat het aaneengesloten verlof hem niet had mogen worden geweigerd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verwijst de zaak terug naar het hof.