ECLI:NL:HR:2021:460 (Verzoek schuldsaneringsregeling na faillissement)

Hoge Raad, 26 maart 2021, Verzoek schuldsaneringsregeling na faillissement
(ECLI:NL:HR:2021:460)

Door Esmee Kuipers

Essentie

Schuldeiser heeft de rechtbank verzocht om schuldenaar in staat van faillissement te verklaren. Bij vonnis heeft de rechtbank schuldenaar in staat van faillissement verklaard. Vervolgens heeft schuldenaar bij de rechtbank een verzetschrift ingediend. Daarin heeft hij verzocht om hem, onder vernietiging van het vonnis tot faillietverklaring, toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, dan wel om het faillissement op te heffen onder gelijktijdige toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Rechtsregel

De rechtsvraag die in deze procedure beantwoord dient te worden luidt als volgt: ‘Kan een schuldenaar die failliet is verklaard, in een verzetprocedure alsnog op grond van art. 3 Fw om toelating tot de schuldsaneringsregeling verzoeken?’

Inhoud

Bij aangetekende brief heeft de rechtbank schuldenaar opgeroepen voor de behandeling van het faillissementsverzoek. In die brief heeft de rechtbank schuldenaar erop gewezen dat hij binnen veertien dagen een schuldsaneringsverzoek kan indienen. Schuldenaar heeft niet gereageerd op de brief en is bij de rechtbank niet verschenen.

Het faillissement van schuldenaar is terecht en op goede gronden uitgesproken. Daarmee is de behandeling van het verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring van schuldenaar gesloten en is de mogelijkheid van schorsende werking aan het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling komen te vervallen. Door het instellen van verzet kan niet alsnog een beroep op de schuldsaneringsregeling worden gedaan.

Oordeel rechtbank
Als het faillissement eenmaal is uitgesproken, kan de schuldenaar nog slechts binnen de grenzen van art. 15b lid 1 Fw om toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoeken. In het geval van verzet tegen de faillietverklaring is dat niet anders. Schuldenaar heeft na het beƫindigen van zijn faillissement nog steeds de mogelijkheid om aan de rechtbank te vragen om hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Een andere uitkomst acht de rechtbank onredelijk. Schuldenaar is voorafgaand aan de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring op de wettelijk vereiste wijze opgeroepen en daarmee heeft hij voldoende gelegenheid gehad om een verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen. Dat schuldenaar dat laatste niet tijdig heeft gedaan, dient voor zijn rekening te blijven. Het hof bekrachtigd het verzetvonnis.

Oordeel Hoge Raad
Art. 3 en 3a Fw zorgen ervoor dat zoveel mogelijk wordt tegengegaan dat een natuurlijke persoon failleert. Indien mogelijk dient voorrang te worden gegeven aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling boven het faillissement van een natuurlijke persoon. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in art. 3 lid 1 Fw genoemde termijn van veertien dagen geen fatale termijn is. De natuurlijke persoon ten aanzien van wie de faillietverklaring is verzocht, kan een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen zolang de behandeling van het faillissementsverzoek nog niet is gesloten. Daarbij heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit ook nog mogelijk is indien het faillissementsverzoek, nadat het door de rechtbank is afgewezen, in hoger beroep wordt behandeld. Is evenwel eenmaal het faillissement uitgesproken, dan kan de schuldenaar slechts binnen de in art. 15b Fw genoemde grenzen om toepassing van de schuldsaneringsregeling verzoeken.

De schuldenaar die in staat van faillissement is verklaard terwijl hij op de aanvraag tot faillietverklaring niet is gehoord, heeft op grond van art. 8 lid 2 Fw recht van verzet. Door het instellen van het rechtsmiddel van verzet wordt de instantie heropend en op tegenspraak in dezelfde instantie voortgezet. Het verzet biedt de verweerder die niet was verschenen en daardoor zijn belangen bij de rechter niet heeft verdedigd, daartoe alsnog de gelegenheid. Het past bij het rechtsmiddel van verzet, dat de schuldenaar die in verzet komt van het vonnis waarbij hij failliet is verklaard, in de verzetprocedure alsnog op grond van art. 3 Fw om toelating tot de schuldsaneringsregeling kan verzoeken. Dit strookt ook met het hiervoor genoemde uitgangspunt dat het faillissement van een natuurlijke persoon zoveel mogelijk moet worden tegengegaan.

Het vorenstaande brengt mee dat de regel dat indien eenmaal het faillissement is uitgesproken, de schuldenaar slechts binnen de in art. 15b Fw vermelde grenzen om toepassing van de schuldsaneringsregeling kan verzoeken, niet geldt in de verzetprocedure. De Raad vernietigt beide uitspraken en verwijst de zaak terug naar de rechtbank.