ECLI:NL:HR:2021:441 (Metrobestuurder rijdt weg met passagier bekneld tussen de deur; ontslag volgt)

Hoge Raad 26 maart 2021, Metrobestuurder rijdt weg met passagier bekneld tussen de deur; ontslag volgt
(ECLI:NL:HR:2021:441)

Door Pieter Vis

Essentie

De arbeidsovereenkomst van de metrobestuurder wordt ontbonden in verband met verwijtbaar handelen of nalaten (art. 7:669 lid 3, aanhef en onder e, BW). De oorzaak hiervan is een incident waarbij een passagier bekneld is geraakt tussen een metrodeur en de metrobestuurder wegreed. Voor de Hoge Raad klaagt de metrobestuurder dat voor het oordeel van het gerechtshof ten onrechte gebruik is gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs. Dit beklag slaagt.

Rechtsregel

Centraal in deze zaak staat de vraag of het gerechtshof voorbij had mogen gaan aan het verweer dat het GVB haar eigen protocol heeft overtreden waarin staat dat cameraopnames niet mogen worden gebruikt ‘ter ondersteuning van disciplinaire maatregelen tegen het personeel’. Deze camerabeelden gelden als onrechtmatig verkregen bewijs. Voor de beantwoording van die vraag had het hof de in het arrest Achmea/Verweerder (HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942) omschreven afweging moeten toepassen. De Hoge Raad oordeelde dat bij de beantwoording van de vraag of onrechtmatig verkregen bewijs gebruikt mag worden, als uitgangspunt moet worden genomen dat het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, in beginsel zwaarder wegen dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is terzijdelegging van dat bewijs gerechtvaardigd.

Inhoud

De metrobestuurder is sinds 1 februari 1991 werkzaam voor GVB, laatstelijk in de functie van metrobestuurder. Op 8 februari 2018 heeft bij een metrohalte in Amsterdam rond 09:15 uur een incident plaatsgevonden. De metrobestuurder kwam als bestuurder van de metro aangereden. Nadat de passagiers waren uitgestapt en ingestapt kwam er nog een man aangerend. Deze man stak zijn rechterarm tussen de sluitende deuren en raakte bekneld. De metro bewoog naar voren met de rechterarm van de man nog steeds bekneld, waardoor de man gedwongen werd om met de metro mee te rennen. Na enkele meters kwam de metro tot stilstand, waarna de deuren openden en de man uit zijn beknelde positie kon ontsnappen. Hierop volgend heeft de man van dit incident een melding gemaakt bij het GVB.

Enige tijd later wordt de metrobestuurder opgeroepen en wordt hem meegedeeld dat zijn dienst voortijdig beëindigd zal worden. Diezelfde dag nog vindt een gesprek plaats tussen de metrobestuurder en zijn teammanager over het incident. De metrobestuurder legt een verklaring over het incident af, waarna hij een rijverbod opgelegd krijgt. Het GVB start vervolgens een onderzoek naar het incident.

Bij brief van 5 april 2018 heeft het GVB de werknemer, onder verwijzing naar eerdere waarschuwingen voor het niet naleven van bedrijfsregels, laten weten dat het zijn gedrag zodanig ernstig verwijtbaar vindt dat het een ontslagprocedure zal starten om de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. Bij brief van 1 mei 2018 heeft de werknemer het GVB verzocht dit besluit te heroverwegen. De directeur van het GVB heeft vervolgens, overeenkomstig het advies van de Heroverwegingscommissie, besloten het ontslagvoornemen te handhaven.

Het GVB verzoekt in deze procedure de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in art. 7:669 lid 3, onder e, BW. De werknemer heeft verweer gevoerd en tegenverzoeken gedaan. Hij verzoekt primair het GVB te veroordelen hem weer te werk te stellen in zijn eigen functie. Subsidiair, voor het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt hij om toepassing van de juiste opzegtermijn en heeft hij aanspraak gemaakt op een transitievergoeding.

In eerste en tweede aanleg heeft het GVB gelijk gekregen. Voor de Hoge Raad klaagt de metrobestuurder dat het hof zonder motivering voorbij is gegaan aan het verweer van de werknemer dat het GVB haar eigen protocol heeft overtreden, waarin staat dat cameraopnames niet mogen worden gebruikt ter ondersteuning van disciplinaire maatregelen tegen het personeel. Het GVB heeft daartegen aangevoerd dat het door de werknemer gestelde uitgangspunt juist is, maar dat in dit geval sprake was van een uitzonderlijke situatie, omdat de verklaring van de werknemer lijnrecht tegenover die van de benadeelde reiziger en een medereizigster stond. Dit was voor het GVB de reden om gebruik te maken van dit onrechtmatig verkregen bewijs, te weten de camerabeelden.

De Hoge Raad is van oordeel dat het gerechtshof ten onrechte niet op het verweer van de metrobestuurder is ingegaan. Nu het oordeel van het hof mede op de betwiste camerabeelden berust, is het aanbod om bewijs te leveren ten aanzien van de integriteit van de beelden ter zake dienend, omdat het antwoord geeft op de vraag welke bewijskracht aan die beelden dient toe te komen. Het geding wordt terugverwezen naar het gerechtshof voor verdere behandeling.