ECLI:NL:HR:2020:527 (Opzettelijke schending van ambtsgeheim)

Hoge Raad 7 april 2020. Een agente van de Koninklijke Marechaussee heeft privégegevens uit het politiesysteem gehaald.
(ECLI:NLHR:2020:527)

Door Jay Irfan

Essentie

Een medewerker van de Koninklijke Marechaussee gebruikte de politiesystemen voor persoonlijke doeleinden, zonder de informatie met anderen te delen. De Hoge Raad oordeelt in dit arrest dat het uitsluitend privégebruik van systemen geen strafbare schending van het ambtsgeheim oplevert zoals bedoeld in art. 272 Sr.

Rechtsregel

Verdachte heeft in de hoedanigheid van wachtmeester der Koninklijke Marechaussee het systeem van de politie/marechaussee gebruikt om informatie op te zoeken over onder meer haar zus, haar zwager, zichzelf en een (ex)vriend uit verveling dan wel om ingelogd te blijven in het systeem. Voor de Hoge Raad ligt de vraag of het voorgaande een schending oplevert van art. 272 Sr, te weten: schending van het ambtsgeheim.

De Hoge Raad oordeelt dat dit niet het geval is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat onder ‘schenden’ moet worden verstaan “het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is.” Dit is in casu niet het geval, daar de verdachte de geheime gegevens slechts ‘voor zichzelf heeft gehouden’.

Inhoud arrest

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat “zij in de periode van 30 juni 2016 tot en met 23 januari 2017 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland, (telkens) een geheim waarvan zij wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij uit hoofde van haar ambt van wachtmeester de Koninklijke Marechaussee en wettelijk voorschrift te weten artikel 7 van de Wet Politiegegevens, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte telkens in/uit het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie/KMar informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen bevraagd en/of opgezocht en/of uit dat systeem gehaald voor eigen privé gebruik.” Zo wordt ook bewezen verklaard door de rechtbank en het gerechtshof.

Het gerechtshof overweegt hieromtrent dat verdachte heeft verklaard dat zij in de ten laste gelegde periode de gegevens heeft opgevraagd van zichzelf en diverse familieleden uit verveling en zodat ze niet uit het systeem zou worden gegooid. Verdachte heeft op zitting in hoger beroep verklaard dat zij wist dat het bevragen van de gegevens niet mocht, maar dat zij niet heeft beseft dat dit zou kunnen worden aangemerkt als schending van het ambtsgeheim. De verdediging voert aan dat voor het opzettelijk schenden van het ambtsgeheim vereist is dat iets wordt gedaan met de informatie, waarvan in deze zaak geen sprake is. Verdachte heeft de informatie nooit met anderen gedeeld, op wat voor wijze dan ook. Het Hof en de advocaat-generaal vinden dat wel degelijk sprake is van schending van een ambtsgeheim, omdat verdachte gegevens heeft opgevraagd die niet voor haar waren bedoeld zonder dat dit noodzakelijk was voor de uitoefening van haar functie. Hiermee heeft verdachte haar ambtsgeheim geschonden, ongeacht of ze de betreffende gegevens wel of niet heeft gedeeld met iemand.

Volgens de Hoge Raad getuigt dit echter van een onjuiste rechtsopvatting. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat met de term ‘schenden’ wordt bedoeld dat geheime gegevens worden verstrekt aan iemand die niet bevoegd is kennis te nemen van die gegevens. Verdachte heeft dit niet gedaan. Zij heeft de geheime gegevens voor zichzelf gehouden en niet verstrekt aan wie dan ook. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Hof.