ECLI:NL:HR:2020:478 (Concernenquête SNS Reaal en SNS Bank)

Hoge Raad 3 april 2020 (Concernenquête SNS Reaal en SNS Bank)
(ECLI:NL:HR:2020:478)

Essentie

In juli 2018 heeft de OK een concernenquête gelast naar het beleid en de gang van zaken van SNS Reaal als 100% aandeelhouder van dochter SNS Bank gedurende de periode vanaf 2006 tot het moment van onteigening van aandelen in de moeder door de minister van Financiën in 2013. Het verzoekschrift werd ingediend in 2014 door VEB als voormalig aandeelhouders van de moeder en anderen. De OK oordeelde dat het erop aan komt of het gevoerde beleid en de gang van zaken van de dochter de belangen van de aandeelhouders van de moeder evenzeer en op gelijke wijze raken als de gang van zaken van de moeder zelf en dit ook zo kan zijn als een dochter ten opzichte van de moeder nog enige ruimte heeft voor een eigen beleid. De staat en dochter stelden daarop cassatieberoep in en voerden als cassatiemiddelen aan dat een dergelijk verzoek moet voldoen aan drie cumulatieve vereisten wil voldaan zijn aan het raken-criterium.

Rechtsregel

Voor het aannemen van de bevoegdheid om een concernenquête te verzoeken, is vereist dat de vennootschap ten aanzien waarvan is voldaan aan de kapitaaleis van art. 2:346 lid 1, aanhef en onder b of c, BW en de rechtspersoon waarop het enquêteverzoek mede betrekking heeft, in een groep in de zin van art. 2:24b BW met elkaar zijn verbonden. Daarnaast is vereist dat eerstgenoemde vennootschap het beleid of de gang van zaken van laatstgenoemde rechtspersoon ten aanzien van de onderwerpen die aan het enquêteverzoek ten grondslag zijn gelegd, mede heeft bepaald.

Inhoud arrest

De rechtsvraag die de HR dient te beantwoorden, is in welke omstandigheden een aandeelhouder die o.g.v. art. 2:346 lid 1 BW bevoegd is een enquêteverzoek in te dienen ten aanzien van een vennootschap, ook bevoegd is om zo’n verzoek in te dienen ten aanzien van een andere, met deze vennootschap verbonden rechtspersoon.

De Hoge Raad oordeelt dat voor de bevoegdheid om een concernenquête te verzoeken allereerst is vereist dat de vennootschap ten aanzien waarvan is voldaan aan de ‘gebruikelijke’ kapitaaleis uit artikel 2:346 lid 1 sub b BW en de rechtspersoon waarop het enquêteverzoek mede betrekking heeft, in een groep met elkaar zijn verbonden in de zin van artikel 2:24b BW. Daarnaast moet de eerstgenoemde vennootschap het beleid of de gang van zaken van laatstgenoemde rechtspersoon mede hebben bepaald. Tevens wordt vooropgesteld dat artikel 2:346 BW limitatief dient te worden opgevat en wordt de uitleg aan de Landis-beschikking belicht. Tot slot herhaalt de Hoge Raad dat onder omstandigheden onder houders van aandelen of certificaten als bedoeld in artikel 2:346 BW mede te begrijpen zijn houders van aandelen of certificaten in de moeder van de vennootschap waarop het enquêteverzoek betrekking heeft.