ECLI:NL:HR:2020:2037 (Rechter in quarantaine mag meedoen aan berechting)

Hoge Raad 15 december 2020, Rechter in quarantaine mag meedoen aan berechting
(ECLI:NL:HR:2020:2037)

Door Naomi van Burgsteden

Essentie

In deze zaak nam een van de rechters deel aan de zitting door middel van Skype for Business, een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel. Deze rechter zat in ‘gezinsquarantaine’, omdat een gezinslid symptomen vertoonde die passen bij de ziekte COVID-19. Zowel de advocaat van de verdachte als de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie (OM) stemden in met deze werkwijze. De procureur-generaal bij de Hoge Raad diende op 10 november jl. een vordering in tot cassatie in het belang der wet.

Rechtsregel

Is het toelaatbaar dat een strafzaak op de terechtzitting inhoudelijk wordt behandeld, terwijl een van de rechters in verband met de uitbraak van COVID-19 deelneemt aan het onderzoek ter terechtzitting door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel met beeld en geluid (“Skype for Business”), dus zonder fysiek aanwezig te zijn in de zittingszaal?

De Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid voorziet niet expliciet in de mogelijkheid dat een strafzaak inhoudelijk wordt behandeld door de meervoudige kamer op een fysieke zitting, terwijl één van de rechters aan het onderzoek ter terechtzitting deelneemt door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Naar het oordeel van de Hoge Raad is een dergelijke werkwijze niet zonder meer onverenigbaar met het Wetboek van Strafvordering en de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid. De laatstgenoemde wet beoogt bij te dragen aan de continuïteit van het rechtsverkeer en daarmee aan het beperken van de vertraging van de behandeling van strafzaken als gevolg van de uitbraak van de epidemie van COVID-19. Daarnaast verzetten het belang van openbaarheid en de andere belangen (het uitgangspunt dat een strafzaak wordt behandeld tijdens een fysieke zitting en de aanwezigheid van de procesdeelnemers in de zittingszaal) zich in beginsel niet tegen deelname van één van de rechters aan het onderzoek ter terechtzitting door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Wel moet deze deelname beperkt blijven tot één van de rechters. Daarnaast dient de reden voor de fysieke afwezigheid van deze rechter rechtstreeks samen te hangen met de uitbraak van COVID-19. De andere twee rechters dienen in de zittingszaal aanwezig te zijn. Dat betekent bovendien dat deelname door de rechter aan het onderzoek ter terechtzitting door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel niet mogelijk is bij de inhoudelijke behandeling van een zaak door een enkelvoudige strafkamer.

Inhoud arrest

De Hoge Raad oordeelt dat de rechter die door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel deelneemt aan de behandeling door de meervoudige kamer, niet verplicht is om een toga te dragen. Daarnaast dient te worden gewaarborgd dat de rechter die deelneemt door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel zich een goed beeld kan vormen van wat zich in de zittingszaal afspeelt, dat hij ongehinderd kan deelnemen aan de communicatie tussen de procesdeelnemers en dat hij zichtbaar is voor de aanwezigen in de zittingszaal.

Mede met het oog daarop stelt de Hoge Raad de volgende voorwaarden. Vereist is dat de deelname geschiedt door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel dat voldoet aan de vereisten van artikel 4.1 Besluit Videoconferentie, zodat de betreffende rechter in staat wordt gesteld waar te nemen wat zich in de zittingszaal afspeelt en zodat deze rechter voor de aanwezigen in de zittingszaal zichtbaar en hoorbaar is. Daarnaast mag de rechter die deelneemt door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel niet zijn belast met de leiding over (een deel van) het onderzoek ter terechtzitting.

De beslissing of, gelet op deze voorwaarden, de zaak tijdens een fysieke zitting inhoudelijk kan worden behandeld terwijl één van de andere rechters deelneemt aan het onderzoek ter terechtzitting door middel van tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel wordt genomen door de voorzitter. Daarbij betrekt hij de vraag of de aard van de zaak zich niet verzet tegen de behandeling van de zaak op de hiervoor beschreven wijze. Voordat de voorzitter deze beslissing neemt, stelt hij de verdediging en de vertegenwoordiger van het OM in de gelegenheid hun zienswijze kenbaar te maken over deze wijze van de inhoudelijke behandeling van de zaak. De beslissing van de voorzitter om de zaak tijdens de fysieke zitting inhoudelijk te behandelen terwijl één van de andere rechters aan het onderzoek ter terechtzitting deelneemt door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel betreft een handeling waartegen geen hoger beroep of cassatieberoep openstaat. Indien de verdachte of de vertegenwoordiger van het OM zich niet kan verenigen met een zodanige wijze van het behandelen van de zaak, ligt het in de rede dat een verzoek dan wel een vordering tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting wordt gedaan. Tegen een beslissing op zo’n verzoek of vordering kan wel worden opgekomen.