ECLI:NL:HR:2020:190 (Aanhoudingsverzoek)

Hoge Raad, 4 februari 2020, Aanhoudingsverzoek
(ECLI:NL:HR:2020:190)

Door Naomi van Burgsteden

Essentie

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep zijn de verdachte en zijn raadsman daar niet verschenen. De voorzitter heeft ter terechtzitting in hoger beroep melding gemaakt van een e-mailbericht van de raadsman van de verdachte inhoudende de mededeling dat hij niet gemachtigd is en dat hij een aanhoudingsverzoek doet om de in het e-mailbericht genoemde redenen. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het aanhoudingsverzoek dient te worden afgewezen.

Vervolgens vraagt de voorzitter aan de advocaat-generaal of hij zich op het standpunt stelt dat er formeel gezien sprake is van een aanhoudingsverzoek, gelet op het feit dat dit niet op zitting is gedaan. Desgevraagd deelt de advocaat-generaal mede dat hij daar geen bezwaren tegen heeft als het hof die ook niet heeft. Na kort onderling beraad deelt de voorzitter mede dat het hof van oordeel is dat formeel gezien geen sprake is van een aanhoudingsverzoek.

Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep wegens het ontbreken van grieven tegen het vonnis waarvan beroep.

Rechtsregel

De vraag die zich aandient is of het hof terecht heeft geoordeeld dat formeel gezien geen sprake is van een aanhoudingsverzoek.

De Hoge Raad overweegt hieromtrent als volgt.

Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of zijn raadsman die daartoe door de verdachte op grond van artikel 279 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is gemachtigd. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de verdachte die op de terechtzitting niet is verschenen, kan daar een verzoek doen tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting, voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in artikel 279 lid 1 Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig de artikelen 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het Openbaar Ministerie daaromtrent is gehoord.

Wanneer het verzoek om aanhouding al vóór de terechtzitting wordt gedaan, kan om praktische redenen door (de voorzitter van) het gerecht ook al vóór de terechtzitting aan degene die om aanhouding verzoekt, worden kenbaar gemaakt hoe het voorlopige oordeel van het gerecht omtrent het verzoek luidt. De uiteindelijke beslissing dient evenwel steeds op de terechtzitting te worden genomen en in het proces-verbaal van die terechtzitting te worden vastgelegd (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934).

Inhoud arrest

Het e-mailbericht van de raadsman inhoudende het aanhoudingsverzoek houdt onder meer het volgende in:

“Ik probeer mijn cliënt al de hele week te bereiken maar hij laat niets van zich horen. Zijn telefoon staat uit en dat al een week lang. Dat is niets voor mijn cliënt. Zijn familie heeft mij vandaag laten weten zich ernstige zorgen te maken en ik heb hen zojuist geadviseerd naar het politiebureau te gaan om aldaar aangifte te doen van vermissing. Nogmaals, mijn cliënt [verdachte] is normaliter voor mij altijd goed bereikbaar en ook ik maak me dus een beetje zorgen.

Wat hier verder van zij; als niet gemachtigd raadsman kan ik morgen niet het woord ter verdediging voeren, enkel een verzoek tot aanhouding doen. Dat doe ik dan ook bij dezen: ik weet zeker dat cliënt namelijk gewoon gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht, temeer nu het zijn uitdrukkelijke wens was om tegen het vonnis hoger beroep in te stellen daar hij het niet eens is met de bewezenverklaring van feit 1.

De reden dat ik u dit aanhoudingsverzoek per mail stuur is dat ik u tijdig over dit aanhoudingsverzoek en de onderliggende strubbelingen wil informeren. U en uw collega’s worden morgenochtend hiermee dan ook niet overvallen. Ik zal zelf morgen dus niet zelf aanwezig zijn.”

Het hof heeft met de overweging “dat formeel gezien geen sprake is van een aanhoudingsverzoek” kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het vóór de terechtzitting, door een niet gemachtigde raadsman gedane aanhoudingsverzoek niet geldt als een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting waarop het hof uitdrukkelijk en gemotiveerd diende te beslissen. Dat oordeel is onjuist.

Het cassatiemiddel slaagt en de uitspraak van het hof wordt vernietigd.