ECLI:NL:HR:2019:97 (Wetenschap ’ten tijde van’ bij opzetheling)

Hoge Raad 29 januari 2019, Wetenschap ‘ten tijde van’ bij opzetheling
(ECLI:NL:HR:2019:97)

Door Naomi van Burgsteden

Essentie

Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte een personenauto voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Het hof heeft voor de bewezenverklaring het volgende in aanmerking genomen. De auto is gedurende de nacht van 14 op 15 augustus 2016 gestolen in Zevenbergen. Vervolgens wordt de verdachte op 19 september 2016 in Breda aangetroffen in deze auto, terwijl de auto op dat moment voorzien was van een ander kenteken en de verdachte niet over de autopapieren beschikte.

Ten overstaan van de politie heeft de verdachte verklaard dat hij de auto geleend had van iemand die hij regelmatig in een café zag, maar van wie hij niet wist hoe de naam geschreven moest worden en van wie hij evenmin een achternaam of adresgegevens wist of een telefoonnummer had. Voorts verklaarde hij dat hij de auto mocht lenen, omdat degene van wie hij de auto leende ongeveer zes weken op vakantie ging naar Marokko. Inmiddels had de verdachte de auto al circa zeven weken in zijn bezit, terwijl hij na doorvragen verklaarde dat hij de auto ongeveer zes tot acht weken zou hebben, althans in ieder geval vanaf het begin van de schoolvakantie, naar hij dacht begin augustus.

Het hof acht voornoemde verklaring van de verdachte volstrekt ongeloofwaardig, te meer omdat de auto op het moment van aantreffen pas vijf weken geleden gestolen was. Bij gebrek aan een geloofwaardige hem ontlastende verklaring voor het voorhanden hebben van deze auto, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze auto wist dat de auto uit misdrijf afkomstig was. Het hof concludeert dan ook tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde opzetheling.

Het middel klaagt onder andere dat het hof ontoereikend gemotiveerd bewezen heeft geacht dat de verdachte ‘ten tijde van’ het voorhanden krijgen van de auto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Rechtsregel

Kan uit het enkele ontbreken van een geloofwaardige hem ontlastende verklaring voor het voorhanden hebben van een goed worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed wist dat dit goed afkomstig was uit een misdrijf? De Hoge Raad oordeelt dat de rechter bij de bewijsvoering ter zake van de wetenschap van de herkomst uit misdrijf ‘ten tijde van’ onder meer het verwerven of voorhanden krijgen van een goed mag betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van het goed. Daarbij kan de procesopstelling van de verdachte een rol spelen.

Inhoud arrest

Het vorenstaande geldt eveneens voor schuldheling (artikel 417bis, eerste lid, Wetboek van Strafrecht), waarbij niet het weten, maar het redelijkerwijs vermoeden van de herkomst uit misdrijf wordt vereist.

Het hof heeft onder meer vastgesteld dat:

  • de verdachte op 19 september 2016 is aangetroffen in de personenauto;
  • deze personenauto op dat moment niet voorzien was van de originele kentekenplaten;
  • de verdachte niet beschikte over de autopapieren van deze personenauto;
  • de verdachte geen geloofwaardige hem ontlastende verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van deze personenauto.

Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof uit deze vaststellingen kunnen afleiden dat de verdachte ook ‘ten tijde van’ het voorhanden krijgen van deze personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Het middel wordt verworpen.