ECLI:NL:HR:2019:600 (Passageproces)

Hoge Raad 23 april 2019, Passageproces
(ECLI:NL:HR:2019:600)

Door Naomi van Burgsteden

Essentie

Verdachte is door het Hof veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor betrokkenheid bij zes moorden, twee pogingen tot moord en deelneming aan een criminele organisatie. Het Openbaar Ministerie heeft met twee verdachten in het Passageproces een zogenoemde kroongetuigenovereenkomst gesloten. In ruil voor een lagere strafeis hebben deze verdachten verklaringen afgelegd over de verschillende tenlastegelegde moorden en pogingen daartoe/voorbereidingen daarvan. Mede op basis van deze verklaringen heeft het Hof in het Passageproces negen verdachten, onder wie ook de twee kroongetuigen, veroordeeld tot gevangenisstraffen. Hiertegen heeft de verdachte in deze zaak cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. De cassatieklachten richten zich in het bijzonder op twee onderwerpen: de kroongetuigenovereenkomsten en de opgelegde levenslange gevangenisstraffen in het licht van artikel 3 EVRM.

In het bijzonder de middelen 1 t/m 9 gaan over het gebruik van de verklaringen van twee kroongetuigen. Een kroongetuige is een verdachte of een veroordeelde die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte in ruil voor een toezegging met betrekking tot de afdoening van zijn eigen zaak.

Rechtsregel

Welke toezeggingen, mede in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 226g Sv, mogen aan een getuige worden gedaan? Het gaat dan in het bijzonder om de vraag of een toezegging betrekking mag hebben op de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het oordeel van het Hof houdt in de kern in dat de mededeling van het OM over het afzien van het instellen van de ontnemingsvordering een eenzijdige beslissing van het OM betreft die niet de strekking heeft van een financiële beloning voor het afleggen van een verklaring. Daarbij heeft het Hof nog in aanmerking genomen dat de officier van justitie in de strafzaak tegen de kroongetuige in eerste aanleg niet kenbaar heeft gemaakt dat hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e Sr aanhangig te maken. Naar het oordeel van het Hof is de beslissing van het OM om af te zien van het instellen van een ontnemingsvordering niet in strijd met artikel 226g lid 1 Sv en heeft het OM in redelijkheid tot deze beslissing kunnen komen.

Dit oordeel van het Hof geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste uitleg van artikel 226g lid 1 Sv, reeds omdat van een afspraak als bedoeld in die bepaling eerst sprake kan zijn indien het gaat om een toezegging die wordt gedaan in ruil voor de bereidheid van de getuige om een verklaring af te leggen. Van zo een toezegging is naar het oordeel van het Hof geen sprake, dit is ook niet onbegrijpelijk gelet op wat het Hof heeft vastgesteld met betrekking tot de beweegredenen van het OM voor het nemen van de beslissing om (onder voorbehoud) af te zien van het instellen van een ontnemingsvordering. Het middel faalt in zoverre.

Inhoud arrest

In artikel 226g Sv komen twee typen (voorgenomen) afspraken naar voren. In het eerste lid gaat het om de toezegging dat bij de vervolging van de getuige in zijn eigen strafzaak strafvermindering met toepassing van artikel 44a Sr zal worden gevorderd. Het vierde lid van artikel 226g Sv ziet daarnaast op afspraken die niet worden aangemerkt als afspraak als bedoeld in artikel 226g lid 1 Sv en die voor het onderzoek van betekenis kunnen zijn.

Indien de officier van justitie het voornemen heeft een afspraak te maken die een toezegging inhoudt met betrekking tot de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 511b lid 1 Sv, houdt die afspraak rechtstreeks verband met de door de rechter op grond van artikel 511e lid 1 Sv in verbinding met de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing omtrent de oplegging van een ontnemingsmaatregel. Het door artikel 226g Sv lid 1 laatste volzin Sv in samenhang met artikel 44a Sr bepaalde kader voorziet er niet in dat zo een toezegging voorwerp is van een afspraak in de zin van artikel 226g lid 1 Sv. Dit doet echter niet af aan de algemene bevoegdheid die op grond van artikel 511c Sv toekomt aan de officier van justitie om, zonder enige vorm van rechterlijke tussenkomst, met een verdachte een schriftelijke schikking te treffen ter (gehele of gedeeltelijke) ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Een en ander leidt tot de volgende redelijke wetstoepassing. Indien een officier van justitie die voornemens is een afspraak te maken die een toezegging inhoudt dat in de strafzaak tegen de getuige strafvermindering met toepassing van artikel 44a Sr zal worden gevorderd, met de getuige tevens een schikking als bedoeld in artikel 511c Sv aangaat of is aangegaan die (mede) betrekking heeft op het feit of de feiten waarop de afspraak ziet, dient hij de rechter-commissaris over de totstandkoming en de inhoud van die schikking te informeren. Aldus is – mede in het belang van de verdachte over wie de in artikel 226g Sv bedoelde getuige een verklaring aflegt – gewaarborgd dat kenbaar is dat een schikking als bedoeld in artikel 511c Sv tot stand is gekomen.